HIS3. Bloed en bloedcellen Flashcards

1
Q

Functie hematopoëtische stamcellen

A

Populatie van stamcellen die alle soorten bloedcellen in het lichaam vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Klinisch nut hematopoëtische stamcellen

A

Beenmergtransplantaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Functie beenmerg-stromale/mesenchymale stamcellen

A

Vorming klein deel van de stromale celpopulatie in het beenmerg, generatie bot/KB/vet/cellen die de vorming van bloed en vezelig BW ondersteunen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de buffy coat?

A

dunne laag WBC in bloedstaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Diameter van RBC

A

6,5-8,5 µm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Functie biconcave vorm van RBC

A

Maximaliseert zuurstofuitwisseling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verklaring helderroze kleur van RBC

A

Hemoglobine, Hb bindt eosinekleurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ultrastructurele kenmerken van RBC

A

Geen kern, elektronendicht cytoplasma, Hb, geen organellen, metabolisch actief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waar halen RBC hun energie?

A

Uit anaërobe metabolisme van glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Functie RBC

A

Zuurstof- en koolstofdioxidetransport, celmembraan ondersteunen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke structuur is verantwoordelijk voor het behoud van de kenmerkende biconcave vorm?

A

Actine- en spectrinebevattend cytoskelet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

levensduur van RBC in de bloedsomloop

A

100-120 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe komt het dat RBC geen lange levensduur hebben?

A

volwassen RBC zijn niet in staat om nieuwe enzymen te synthetiseren ter vervanging van enzymen die verloren gaan tijdens normale metabolische processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe komt het nog dat RBC geen lange levensduur hebben? 2

A
  • afnemende efficiëntie ionenpomp mechanisme
    -> cel minder vervormbaar
    -> cel past niet meer door microcirculatie van de milt
    -> fagocytose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Alle soorten WBC

A

neutrofiele granulocyten, eosinofiele granulocyten, basofiele granulocyten, lymfocyten, monocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

functies van neutrofiele granulocyten

A
  • fagocytische cellen
  • opname + vernietiging binnendringers
  • rol in vroege stadia van acute ontstekingsreactie op weefselbeschadiging
  • bestanddeel van etter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is neutrofilie?

A

stijging aantal neutrofielen in perifeer bloed, indicatie van bacteriële infectie/hartinfarct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is neutropenie/agranulocytose?

A

verminderd aantal circulerende neutrofielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

oorzaak van neutropenie/agranulocytose

A
  • verminderde productie neutrofielen in beenmerg
  • verhoogde vernietiging van weefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Risico van neutropenie?

A

patiënt is vatbaar voor bacteriële infecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoeveel lobben heeft de kern van een neutrofiel?

A

2-5 lobben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe zijn de kernen van een neutrofiel verbonden?

A

Fijne strengen kernmateriaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

mate van eiwitsynthese door neutrofielen

A

laag => sterk gecondenseerd chromatine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

3 soorten korrels van neutrofielen

A
  • primaire/azurofiele korrels
  • secundaire/specifieke korrels
  • teritiaire/gelatinase korrels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

inhoud primaire/azurofiele korrels

A

antibacteriële stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

aantal primaire/azurofiele korrels

A

neemt af naarmate de neutrofiele granulocyt ouder wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

inhoud van secundaire/specifieke korrels

A

lactoferrine en proteolytische enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

inhoud van tertiaire/gelatinase korrels

A

proteolytische enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

functie van tertiaire/gelatinase korrels

A

Structurele componenten van ECM afbreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

andere structuren in neutrofielen

A

secretoire blaasjes, integrinen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

functie van secretoire blaasjes en integrinen in neutrofielen

A
  • apoptose bevorderen
  • ontstekingsreacties bemiddelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

principe van fagocytose door neutrofielen

A
  1. Neutrofielen verlaten bloedsomloop
  2. N. Bewegen door het endotheel en het basismembraan
  3. N. reageren op chemotaxines, ze gaan naar de hoogste concentratie
  4. Activatie van membraanreceptoren => signaal voor degranulatie
  5. Neutrofielen sterven af
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

voorbeelden van chemotaxines

A
  • afbraakproducten
  • producten uit dode cellen
  • bacterieel afgeleide polysachariden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat doet de inhoud van de korrels van neutrofielen?

A
  • aangrenzend weefsel vloeibaar maken
  • giftig zijn voor bacteriën
  • lokale macrofagen activeren
35
Q

Voor welk gedeelte van antilichamen hebben neutrofielen membraanreceptoren?

A

Voor het Fc-gedeelte van het antilichaam

36
Q

componenten etter

A

dode neutrofielen, weefselvloeistof, troep

37
Q

wat is een fagosoom

A

indringer die opgenomen is in de neutrofiele doordat de pseudopodia versmolten zijn met elkaar

38
Q

hoe wordt het fagosoom vernietigd

A

fagosoom versmelt met de neutrofiele korrels

39
Q

Levensduur van een eosinofiele granulocyt

A
  • na productie van eosinofielen worden ze 8 dagen bewaard voordat ze in de bloedsomloop terechtkomen
  • 6-12u in de bloedsomloop voor ze naar een andere locatie migreren
  • op de andere locatie blijven ze 1-2 weken
40
Q

Wat gebeurt er met eosinofielen na weefselmigratie?

A

Ze komen niet meer in de bloedsomloop terecht

41
Q

aantal eosinofielen op dagelijkse basis

A
  • maximaal ‘s ochtends
  • minimaal ‘s avonds
42
Q

functies van eosinofielen

A
  • aangeboren afweer
  • moduleren adaptieve immuunreacties
43
Q

bij welke aandoeningen zijn eosinofielen betrokken

A

verhoging van het aantal eosinofielen bij bepaalde allergische aandoeningen of astma

44
Q

Wat zijn mestcellen?

A

Cellen die in het weefsel verblijven en grote basofiele korrels bevatten.

45
Q

Afkomst van mestcellen

A

hematopoëtische voorlopercel

46
Q

voorkomen van mestcellen

A

in steunweefsels onder het epitheel, rond bloedvaten, langs sereuze holtes

47
Q

levensduur van mestcellen

A

weken-maanden

48
Q

kern van basofielen

A

S-vormige kern met 2-3 lobben

49
Q

korrels van basofielen

A
  • grof
  • elektronendens
  • histamine, heparine, leuktriënen
50
Q

functies van basofielen

A
  • IgE binding
  • fagocytose
51
Q

gelijkenissen van basofielen en mestcellen

A
  • basofiele, cytoplasmatische korrels
  • specifieke membraanreceptoren voor het Fc-segment van IgE dat wordt geproduceerd als reactie op allergenen
52
Q

reactie op allergenen door basofielen/mestcellen

A
  1. exocytose van hun korrels
  2. histamine en andere vasoactieve mediatoren komen vrij
  3. Onmiddelijke overgevoeligheidsreactie
53
Q

functies monocyten

A
  • onderdeel aangeboren immuunsysteem
  • monocyt-macrofaagsysteem
  • bij ziekte: monocyten dringen beschadigde weefsels binnen en vormen een nieuwe populatie macrofaagcellen
54
Q

in welke weefsels zitten macrofagen (3 voorbeelden)

A
  • Küpffercellen van de lever
  • Sinusbekleding van de milt en lymfeklieren
  • Dendritische antigeenpresenterende cellen
55
Q

3 hoofdfuncties van het monocyt-macrofaagsysteem

A
  • fagocytose
  • antigeenpresentatie
  • cytokineproductie
56
Q

kern van monocyten

A
  • ingedeukt
  • ovaal
  • eccentrisch
57
Q

cytoplasma van monocyten

A

vacuolair

58
Q

‘korrels’ van monocyten

A
  • lysosomen
  • elektronendens
  • membraangebonden
59
Q

ultrastructurele kenmerken van monocyten

A
  • Nucleolen
  • RER
  • mitochondriën
  • microvilli
  • pinocytosevesikels
60
Q

kern van lymfocyten

A
  • eivormig
  • dicht chromatine
61
Q

cytoplasma van lymfocyten

A

licht basofiel

62
Q

diameter van lymfocyten

A

6-8 µm

63
Q

levensduur van lymfocyten

A

2-enkele jaren

64
Q

types van lymfocyten

A
  • T-lymfocyten
  • B-lymfocyten
  • Natural killer cells
65
Q

functie lymfocyten

A

immuniteit

66
Q

aangeboren immuniteit

A
  • aspecifiek
  • fagocytose
67
Q

verworven immuniteit

A
  • actief: doormaken infectie/vaccinatie
  • passief: injectie met serum
68
Q

plasmacellen

A

gedifferentieerde vorm van B-lymfocyten die actief immunoglobuline synthetiseren

69
Q

voorkomen plasmacellen

A
  • steunweefsels
  • gespecialiseerde lymfoïde organen
70
Q

kenmerken van plasmacellen

A
  • groot
  • centrale, ronde kern
  • basofiel cytoplasma
  • Golgi
71
Q

verklaring basofiel cytoplasma van plasmacellen

A

veel rRNA dat nodig is voor de aanmaak van immunoglobuline-eiwit

72
Q

diameter van bloedplaatjes/trombocyten

A

2-4 µm

73
Q

kenmerken trombocyten

A
  • geen kern
  • schijf
74
Q

levensduur trombocyten

A

20 dagen

75
Q

vorming van trombocyten

A

cytoplasmatische fragmentatie van megakaryocyten

76
Q

ultrastructurele kenmerken van trombocyten

A
  • mitochondriën
  • microtubuli
  • glycogeenkorrels
  • ribosomen
77
Q

functies van trombocyten

A
  • bloedklontering
  • herstel bloedvaten
  • bloedverlies tegengaan
78
Q

alfa granula van trombocyten

A
  • PDGF
  • Von Willebrandfactor
  • Thrombospondine
79
Q

delta granula van trombocyten

A
  • Ca
  • ATP
  • ADP
  • serotonine
80
Q

lambda granula van trombocyten

A

lysosomale enzymen

81
Q

functie delta granula van trombocyten

A

activering bloedplaatjes en vasoconstrictie

82
Q

cell coat van trombocyten

A

GAG en glycoproteïnen

83
Q
A