BBB - H3. Celpathologie Flashcards

1
Q

Wat zijn de verschillende gevolgen van ATP depletie op cellulaire processen?

A
  • Verminderde activiteit van Na-K-pompen
  • Toename anaerobe glycolyse
  • Loskoppeling van ribosomen van RER
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leg de verminderde activiteit van NA-K-pompen door ATP-depletie uit

A
  • ionpompen vereisen ATP, dus zonder ATP gaan ze niet werken
  • dit leidt tot een toename van Na in de cel en een uitstroom van K
  • De osmotische balans is nu verstoord waardoor de cel water gaat aanzuigen en zal zwellen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Leg de toename van anaerobe glycolyse door ATP-depletie tgv hypoxie en ischemie uit

A
  • De oxidatieve fosforylatie van glucose vereist O2.
  • Bij hypoxie en ischemie is er een gebrek aan O2 en kan de oxidatieve fosforylatie dat het meeste ATP opbrengt niet uitgevoerd worden waardoor er een ATP depletie is.
  • Om dit te compenseren zal er een toename zijn van anaerobe glycolyse
  • De anaerobe glycolyse zorgt voor een toename van melkzuur in de cel en dus een afname van de intracellulaire pH.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Leg het loskoppelen van ribosomen van het RER als gevolg van ATP-depletie tgv ischemie en hypoxie uit.

A
  • ATP is indirect betrokken bij de hechting van ribosomen aan het RER.
  • Bij ATP depletie koppelen de ribosomen los.
  • De loskoppeling van ribosomen leidt tot een verstoring van het eiwitsynthese-apparaat en dus ook tot een verminderde eiwitsynthese.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

soorten celschade

A
  • reversibel
  • irreversibel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

reversibele celschade

A

beschadiging is herstelbaar, cellen kunnen terugkeren naar een stabiele toestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

irreversibele celschade

A
  • schadelijk agens is ernstig/aanhoudend
  • onherstelbare beschadiging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke biochemische mechanismen kunnen celschade veroorzaken?

A
  • Daling van ATP (ATP-depletie)
  • Stijging van ROS in de cel
  • Opstapeling van misvouwen eiwitten
  • DNA schade
  • Ontsteking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de oorzaak van ATP-depletie in een cel

A

hypoxie en ischemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoezo is ATP-depletie het gevolg van hypoxie en ischemie

A

Het meeste ATP wordt geproduceerd door oxidatieve fosforylatie. Dit kan niet optreden bij hypoxie en ischemie want dit proces vereist zuurstof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe kan ATP-depletie celschade veroorzaken

A

In de cel zijn er veel energie-afhankelijke activiteiten, onder meer:
- membraantransport
- eiwitsynthese
- lipogenese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een ischemie-reperfusieletsel (reperfusieschade)

A

Verergering van de celschade die optreedt wanneer de bloedtoevoer hersteld wordt naar ischemisch weefsel. Er wordt verwacht dat herstel van de bloedstroom reversibel beschadigde cellen zal helpen herstellen terwijl het juist kan leiden tot extra schade.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke mechanismen kunnen verantwoordelijk zijn voor verergering van de celschade door reperfusie van ischemisch weefsel

A
  • Reoxygenatie door een verhoogde productie aan ROS: teveel schadelijke O2 moleculen
  • Ontsteking kan toenemen bij reperfusie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe komt ROS in de cel terecht

A
  • Wordt in kleine hoeveelheden geproduceerd tijdens redoxreacties bij de celademhaling.
  • Productie door neutrofielen en macrofagen (fagocyterende leukocyten).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Onder welke omstandigheden is er een verhoogde productie van vrije radicalen in de cel?

A
  • Straling
  • Exogene chemicaliën
  • Ontsteking: productie van ROS door leukocyten
  • Reperfusie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Celschade veroorzaakt door de stijging van ROS:

A
  • Lipideperoxidatie van membranen.
  • crosslinking en veranderingen in eiwitten
  • DNA schade
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke zijn de pathofysiologische effecten ten gevolge van de vervuilde vrije radicalen?

A
  • Lipideperoxidatie van membranen => membraanschade
  • Eiwitbeschadiging: vrije radicalen bevorderen crosslinking
  • DNA schade => mutaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is chemische celschade?

A

Celschade veroorzaakt door de blootstelling van cellen aan verschillende schadelijke chemische stoffen (toxinen, medicijnen, …).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

2 gangbare mechanismen die een rol spelen bij chemische celschade

A
  • Direct werkende toxines
  • Latente toxines
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Leg het mechanisme van de direct werkende toxines uit.

A

Toxines binden aan een essentieel bestanddeel/organel en veroorzaken celschade door direct cytotoxische effecten. Vb. chemo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Leg het mechanisme uit van latente toxines.

A
  • Omzetting in reactieve metabolieten.
  • Werken in op doelwitcellen.
  • Ze tasten meestal de cellen aan waarin ze geactiveerd worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe worden latente toxines geactiveerd?

A

Door cytochtoom P-450 in het SER van de lever en andere organen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de oorzaak van de opstapeling van misvouwen eiwitten?

A
  • In normale cellen controleren chaperonne-eiwitten de vouwing van de eiwitten.
  • Bij een te grote opstapeling worden er pro-apoptotische factoren geactiveerd?
  • Caspases worden dan geactiveerd die apoptose veroorzaken via de mitochondriale/intrinsieke route.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn oorzaken van de intracellulaire ophoping van misvouwen eiwitten?

A
  • Genmutaties
  • Veroudering
  • Infecties
  • Verandering in intracellulaire pH
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Oorzaken van DNA schade

A
  • Straling
  • chemotherapeutische middelen
  • mutaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is het gevolg van misvouwen eiwitten?

A

Apoptose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Gevolg van te grote DNA schade

A

apoptose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe leidt DNA schade tot apoptose

A

P53 triggert apoptose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

oorzaken van ontstekingsreacties

A
  • infecties
  • necrotische cellen
  • ontregelde immuunresponsen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Tot wat kan ontsteking leiden

A

necrose of apoptose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is hypoxie

A

zuurstoftekort, vaak door ischemie van een arteriële obstructie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

wat is ischemie

A

verminderde bloedtoevoer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

gevolgen van ischemie

A
  • hypoxie
  • tekort aan voedingsstoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

oorzaken van celschade

A
  • hypoxie en ischemie
  • toxines
  • infectieuze stoffen
  • immunologische reacties
  • genetische afwijking
  • voedingsonevenwichtigheden
  • fysische stoffen
  • veroudering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat zijn de adaptieve veranderingen in cellulaire groei en differentiatie

A
  • Hypertrofie
  • Hyperplasie
  • Atrofie
  • Metaplasie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is atrofie

A

Verkleining van de grote van de cellen door verlies van cellulaire inhoud, de cellen hebben verminderde functie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Oorzaken van atrofie

A
  • Verminderde prikkeling => spieren
  • Wegvallen van trofische signalen: groeifactoren, …
  • Verminderde bloedtoevoer => ischemie
  • Voortdurende beschadiging
  • veroudering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is hypertrofie

A
  • zwellen
  • toename in volume
  • toename functionele capaciteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Fysiologische hypertrofie

A
  • Groeiende skeletspieren als reactie op verhoogde werklast.
  • Vergrootte baarmoeder tijdens zwangerschap.
40
Q

Pathologische hypertrofie

A

Vergroting van hart bij hypertensie.

41
Q

oorzaken hypertrofie

A
  • Trofische signalen: zwangerschap, anabole steroïden
  • Overdreven functionele belasting: meer sporten, overbelaste hartspier
42
Q

Wat is hyperplasie

A

Toename van aantal cellen.

43
Q

Voorbeelden fysiologische hyperplasie

A
  • Hormonale hyperplasie: groei van borsten tijdens pubertijd
  • Compensatoire hyperplasie: bij lobectomie van lever groeit het uiteindelijk weert terug
44
Q

Pathologische hyperplasie oorzaak

A

Overmatige hormonale-/groeifactorstimulatie.

45
Q

Wat is metaplasie

A

cellen gaan over van het ene weefseltype naar een ander weefseltype

46
Q

Wanneer gebeurt metaplasie bv.

A

Een celtype dat gevoelig is voor een bepaalde stress wordt vervangen door een ander celtype dat beter in staat is om een ongunstig milieu te weerstaan.

47
Q

Voorbeeld van metaplasie

A

roken: kubische epitheelcellen met trilharen worden vervangen door meerlagig plaveiselepitheel

48
Q

Welke subcellulaire veranderingen treden op na schade?

A
  • Mitochondriale veranderingen: zwelling
  • Zwelling van ER
  • Vrijgave van lysosomale enzymen => autofagie
  • Verstoring van het cytoskelet
  • Beschadiging van het plasmamembraan
  • Kernveranderingen: klontering chromatine
49
Q

Welke zijn de 3 algemene pathways die verantwoordelijk zijn voor de opstapeling van verschillende stoffen?

A
  • Mutaties die veranderingen veroorzaken in eiwitvouwing en transport.
  • Gebrek aan specifieke enzymen die verantwoordelijk zijn voor de afbraak van bepaalde verbindingen.
  • Opname van niet-afbreekbare materialen.
50
Q

Soorten van intracellulaire ophoping

A
  • Steatosis
  • Eiwitstapeling
  • Glycogeenstapeling
  • Pigmentstapeling
51
Q

Andere naam steatose

A

Fatty change

52
Q

Steatose is de opstapeling van

A

triglyceriden

53
Q

Waar komt steatose het vaakst voor

A

In de lever door alcoholmisbruik en diabetes

54
Q

Oorzaak van steatose

A
  • Toxines
  • Eiwitondervoeding
  • Diabetes mellitus
    Algemeen: abnormaal metabolisme
55
Q

Oorzaken van eiwitstapeling

A

Overmatige synthese van eiwitten => overschot aan eiwitten

56
Q

eiwitstapeling in nieren

A

albumine wordt terug opgenomen

57
Q

Voorbeeld van eiwitstapeling

A

In sommige plasmacellen een accumulatie van nieuw gesynthetiseerde immunoglobulinen => vorming Russell-lichaampjes in het RER

58
Q

oorzaken van glycogeenstapeling

A

Afwijkingen in het metabolisme van glucose of glycogeen zoals diabetes mellitus.

59
Q

Wat is exogene pigmentstapeling

A

Opstapeling van stoffen die afkomstig zijn van buiten het lichaam.

60
Q

Voorbeeld exogene pigmentstapeling

A

Koolstofopstapeling (kan leiden tot stoflongen)

61
Q

Voorbeelden van endogene pigmentstapeling

A
  • Lipofuscine
  • Melanine
  • Hemosiderine
62
Q

Licht lipofuscine stapeling toe

A
  • Oorzaak: veroudering en atrofie
  • complexen van lipiden en eiwitten
63
Q

licht melanine stapeling toe

A
  • synthese door melanocyten
  • bescherming tegen schadelijke UV straling
64
Q

licht hemosiderine stapeling toe

A
  • ophoping in fagocyten van beenmerg, lever en milt
  • oorzaak: overschot aan ijzer
  • aggregaten van ferritinemicellen
65
Q

2 mechanismen van pathologische calcificatie

A
  • Dystrofisch
  • Metastatisch
66
Q

Dystrofische calcificatie

A
  • Normaal calciummetabolisme.
  • Afzetting van Ca in beschadigd/dood weefsel. => gebieden met necrose
67
Q

Oorzaken dystrofische calcificatie

A
  • Extracellulaire afzetting van kristallijn calciumfosfaat in membraangebonden blaasjes.
  • Intracellulaire afzetting van Ca in mitochondriën van stervende cellen.
68
Q

Waar komt dystrofische calcificatie veel voor?

A

Bij kaasnecrose bij TBC.

69
Q

Metastatische calcificatie

A
  • Geassocieerd met hypercalciëmie.
  • In normaal weefsel. (longen, nieren)
70
Q

Oorzaken van metastatische calcificatie

A
  • Verhoogde secretie van PTH.
  • Botdestructie (Paget, immobilisatie, …)
  • Vit-D gerelateerde aandoeningen
  • Nierfalen
71
Q

Voorbeelden dystrofische verkalking

A
  • Atherosclerose: verkalking van arteriële laesies
  • Hartkleppen: verkalking van verouderde/beschadigde hartkleppen
72
Q

Verklaar schade aan celmembranen (door ROS)

A
  • Interactie tussen lipiden en ROS.
  • Vorming van peroxiden.
  • Autocatalystische reactie.
73
Q

Morfologische kenmerken van reversibele schade

A
  • Eosinofiel cytoplasma
  • plasmamembraanveranderingen (blaasjesvorming, vervorming microvili)
  • ribosomen laten los
  • nucleaire veranderingen: klontering chromatine
  • mitochondriale veranderingen: zwelling
  • dilatatie van ER
  • myelinefiguren
74
Q

Morfologische kenmerken van necrose

A
  • Zwelling van de cel
  • Pyknose => Karyorrhexis => Karyolyse
  • Onderbroken plasmamembraan
  • Enzymen lekken in de cel
  • Aangrenzende ontsteking
  • Pathologisch
75
Q

Wat zijn oorzaken van necrose

A
  • Ischemie
  • Blootstelling aan toxines
  • Infecties
  • Trauma
76
Q

pyknose

A
  • kern krimpt
  • DNA condenseert
77
Q

karyorrhexis

A

fragmentatie van de pyknotische kern

78
Q

karyolyse

A

Kern lost op in hydrolytische enzymen

79
Q

Wat is coagulatieve necrose

A

Necrose waarbij de onderliggende weefselarchitectuur nog enkele dagen behouden blijft na de dood ven de cellen in het weefsel.

81
Q

Kenmerken coagulatieve necrose

A

Stevige textuur van aangetast weefsel

82
Q

proces van coagulatieve necrose

A
  • Leukocyten migreren naar necroseplaats.
  • Dode cellen worden verteerd door lysosomale enzymen.
  • Fagocytose van cellulair afval.
83
Q

Ziektebeelden van coagulatieve necrose

A

Infarcten in alle solide organen. (behalve hersenen)

84
Q

Wat is liquefactieve necrose

A

Dode cellen worden volledig verteerd, het weefsel verandert in een vicieuze vloeistof.

85
Q

Liquefactieve necrose komt voor bij

A
  • Bacteriële infecties => pus
  • Schimmelinfecties
  • Hypoxie in het CZS
86
Q

Wat is kaasnecrose

A

Necrose waarbij de weefselarchitectuur niet meer herkenbaar is.
=> TBC

87
Q

kenmerken van kaasnecrose (macroscopisch)

A
  • Broos geel-wit uiterlijk
  • Roomkaas structuur
88
Q

Kenmerk van kaasnecrose (microscopisch)

A

Granuloom: georganiseerde ophoping van macrofagen omgeven door lymfocyten

89
Q

Wat is vetnecrose

A
  • Gebieden van vetafbraak in een weefsel.
  • Komt voor bij acute pancreatitis.
  • Kalkafzettingen => vetverzeping
90
Q

In welke fysiologische processen speelt apoptose een rol?

A
  • Embryogenese
  • Groei van weefsels
  • Afbraak van leukocyten aan het einde van immuunrespons
91
Q

In welke pathologische processen speelt apoptose een rol

A
  • DNA schade
  • Stapeling van misvouwen eiwitten
  • Infectieuze agentia
92
Q

morfologische kenmerken van apoptose

A
  • Gekrompen cel
  • Fragmentatie van de kern
  • Intact plasmamembraan
  • Cellulaire inhoud blijft intact en wordt bij fragmentatie van de cel losgelaten in apoptotische lichaampjes
  • geen aangrenzende ontsteking
93
Q

2 mechanismen van apoptose

A
  • Mitochondriale/intrinsieke pathway
  • Doodreceptor/extrinsieke pathway
94
Q

Mitochondriale/intrinsieke pathway (wanneer en proces)

A
  • Zorgt voor de apoptose in de meeste fysiologische en pathologische situaties.
  • Cytochroom C lekt uit mitochondriën en activeert caspases.
  • Fragmentatie van de kern en vorming van apoptotische lichamen.
95
Q

Doodreceptor/extrinsieke pathway (wanneer en proces)

A
  • Wanneer een cel wordt gestimuleerd tot celdood via externe signalen.
  • Doodsligand bindt aan specifieke doodreceptor.
  • Activatie van caspase.