H5ZenG. Multimorbiditeit en netwerkgeneeskunde PPT Flashcards

1
Q

multimorbiditeit: combinatie van een chronische ziekte met minstens…

A
  • 1 andere ziekte (acuut/chronisch)
  • 1 biopsychosociale risicofactor
  • 1 somatische risicofactor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vb biopsychosociale risicofactor

A
  • schimmel in huis
  • depressieve stemming
  • eenzaamheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vb somatische risicofactor

A
  • genetische mutatie
  • hypertensie
  • hypercholsterolemie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is de valkuil van multimorbiditeit te definiëren adhv meetschalen

A

het subjectieve objectiveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het subjectieve objectiveren

A

Poging om iets dat inherent subjectief is (ziektebeleving, impact aandoening) om te zetten in meetbare objectieve gegevens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

is het objectiveren van ziekte haalbaar?

A

Ja, maar welke diagnoses tel je mee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoezo is het objectiveren van ziekte haalbaar

A

vaststellen dat iemand een bepaalde ziekte heeft dmv medische tests en diagnoses

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de MAAR aan ziekte te objectiveren

A

Welke diagnoses tel je mee? Moet bijvoorbeeld een lichte vorm van diabetes even zwaar meewegen als een zware hartaandoening? Niet alle ziekten dezelfde impact hebben op het dagelijks leven van een patiënt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

is het objectiveren van risicofactoren haalbaar

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe kan je risicofactoren objectiveren

A

bv hypertensie vaststellen door bloeddruk te meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

MAAR bij het objectiveren van risicofactoren

A

Welke factoren tel je mee? Zijn het alleen aandoeningen met duidelijke symptomen, of ook risicofactoren zonder merkbare klachten?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kan de impact van een ziekte geobjectiveerd worden

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

voorbeelden van meetschalen

A
  • CCI: Charlson Comorbidity Index
  • CIRS: Cumultative Illness rating scale
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verband leeftijd en multimorbiditeit

A

Hoe ouder je wordt, hoe meer ziektes beginnen opstapelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verband socio-economische status en multimorbiditeit

A

Mensen uit een lagere socio-economische klasse hebben een groter risico op multimorbiditeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Verklaring waarom mensen uit een lagere socio-economische klasse een groter risico op multimorbiditeit hebben

A
  • gaan minder snel naar dokter -> financiële drempel
  • hygiëne
  • stress
  • zware fysieke jobs
  • gezonde voeding is niet goedkoop
  • lage gezondheidsgeletterdheid
17
Q

hoe zorgt multimorbiditeit ervoor dat de zorg complexer wordt?

A
  • Verschillende zorgverleners
  • Veel zorgmomenten nodig
  • Verschillende soorten medicatie

  • De zorg is gefragmenteerd, complex en mist vaak coördinatie, terwijl richtlijnen en zorgprocessen niet altijd aansluiten bij de behoeften van deze patiënt.
18
Q

effecten van multimorbiditeit op de zorg

A
  • polyfarmacie
  • conflicterende prioriteiten qua behandeling
  • risico op fouten in zorg en coördinatie
  • nood aan duidelijke communicatie
19
Q

polyfarmacie

A

gebruik van meerdere medicijnen tegelijkertijd

20
Q

wat zijn de gevolgen van polyfarmacie

A
  • Risico op daling van therapietrouw
  • toenemende kans op nevenwerking
21
Q

Hoe kan polyfarmacie zorgen voor een daling van therapietrouw

A
  • Medicatie vergeten nemen
  • medicatie niet nemen door nevenwerking
22
Q

hoeveel lijnen zijn er in de gezondheidszorg

A

4 (0,1,2,3)

23
Q

Ode lijn

A

zeer laagdrempelige zorg, inclusief niet-professionele hulp

24
Q

voorbeelden 0de lijn

A
  • Mantelzorgers
  • Zelfhulpgroepen
  • Familie
25
Q

taken 0de lijn

A
  • Aanpakken van ‘eenvoudige’ symptomen/kwaaltjes
  • Ernstigere problemen signaleren voor verder nazicht door professionele hulp
26
Q

1ste lijn

A

laagdrempelige deskundige opvang

27
Q

voorbeelden 1ste lijn

A
  • Huisarts
  • Tandarts
  • Apotheker
  • Kinesist
28
Q

taken 1ste lijn

A
  • Zorg bieden bij frequente, meestal goed behandelbare aandoeningen
  • Tijdig en gericht verwijzen naar specialistische zorg indien nodig
  • Coördinatie van de zorg
29
Q

2de lijn

A

Specialistische zorg, veelal in algemene ziekenhuizen en op doorverwijzing

30
Q

voorbeelden 2de lijn

A
  • Neuroloog
  • Cardioloog
  • Psychiater
31
Q

taak 2de lijn

A

Gefocust op 1 vakgebied

32
Q

3de lijn

A

Superspecialisten

33
Q

waar is de 3de lijn

A
  • Universitaire ziekenhuizen
  • Psychiatrische ziekenhuizen
34
Q

taken 3de lijn

A
  • Behandelen zeldzame pathologie
  • ziekte georiënteerd
  • vb. vruchtbaarheidsbehandelingen, orgaantransplantaties, …
35
Q

voorbeelden netwerkgeneeskunde

A
  • Multidisciplinair zorgoverleg
  • interdisciplinaire groepspraktijken
36
Q

principe netwerkgeneeskunde

A
  • Doelgeoriënteerde zorg
  • Patiënt en zijn eigen zorgdoelen zijn centraal aandachtspunt
  • Zorgverleners moeten interdisciplinair samenwerken
  • Zorgverleners vormen een netwerk met en rond de patiënt