CenB: ZSO15A transportmechanisme III (blad 2) Flashcards

1
Q

lading van plasma-eiwitten

A

netto: negatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de osmolariteit

A

de concentratie osmotisch werkzame deeltjes per liter oplossing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is osmose

A

Netto-diffusie van water over een semipermeabel membraan.
=> Bij een verandering in osmolariteit van de ICF of de ECF.
=> Van een regio met een hoge waterconcentratie naar een regio met lage waterconcentratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is molaliteit

A

aantal mol opgeloste stof per kg water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

1 osmole =

A

1 mol opgeloste deeltjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

eenheid osmolariteit

A

(m)Osm/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoeveel Osm is NaCl

A

2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoeveel Osm is glucose

A

1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de osmolaliteit

A

Concentratie van ALLE (penetrerend en niet-penetrerende) osmotisch werkzame deeltjes per kg oplossing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

eenheid osmolaliteit

A

(m)Osm/kg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de toniciteit

A

concentratie niet-penetrerende, osmotisch werkzame deeltjes in een oplossing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

principe van bulk-elektroneutraliteit

A

aantal positieve ladingen moet gelijk zijn aan het aantal negatieve ladingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

anion gap

A

verschil tussen anionen en kationen in het bloedplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoeveel bedraagt de normale bloedosmolariteit

A

285-295 mOsm/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Een oplossing bevat 285-295 mOsm/L
niet-penetrerende deeltjes, hoe noemen we die oplossing dan?

A

Isotoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Een oplossing bevat minder dan 285-295 mOsm/L
niet-penetrerende deeltjes tov. de bloedosmolariteit, hoe noemen we die oplossing dan?

17
Q

Een oplossing bevat meer dan 285-295 mOsm/L
niet-penetrerende deeltjes tov. de bloedosmolariteit, hoe noemen we die oplossing dan?

18
Q

Een oplossing die 285-295 mosm/l deeltjes bevat, ongeacht of het gaat om
membraan-penetrerende of niet-penetrerende deeltjes.

A

iso-osmotisch

19
Q

Een oplossing met < 285-295 mosm/l deeltjes.

A

Hypo-osmotisch

20
Q

Een oplossing met > 285-295 mosm/l deeltjes.

A

Hyperosmotisch

21
Q

isotone oplossing

A

Een oplossing bevat 285-295 mOsm/L
niet-penetrerende deeltjes.

22
Q

Hypotone oplossing

A

Een oplossing bevat minder dan 285-295 mOsm/L
niet-penetrerende deeltjes tov. de bloedosmolariteit.

23
Q

Hypertone oplossing

A

Een oplossing bevat meer dan 285-295 mOsm/L
niet-penetrerende deeltjes tov. de bloedosmolariteit.

24
Q

iso-osmotische oplossing

A

Een oplossing die 285-295 mosm/l deeltjes bevat, ongeacht of het gaat om
membraan-penetrerende of niet-penetrerende deeltjes.

25
Q

hypo-osmotische oplossing

A

Een oplossing met < 285-295 mosm/l deeltjes.

26
Q

Hyperosmotische oplossing

A

Een oplossing met > 285-295 mosm/l deeltjes.

27
Q

Osmotische druk

A

een maat voor hoe sterk een oplossing water aantrekt via osmose. Hoe meer opgeloste stoffen er in een oplossing zitten, hoe hoger de osmotische druk van die oplossing.