CenB: ZSO23A Organisatie van het autonome zenuwstelsel (blad 2) Flashcards

1
Q

Neurotransmitter van alle preganglionaire neuronen (para en ortho) in het AZS?

A

Acetylcholine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Receptoren op postganglionaire neuronen (para en ortho) in het AZS

A

nicotinerge AChR (N2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is ganglionaire transmissie

A

Synaptische transmissie tussen preganglionaire en postganglionaire neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verschil N1 en N2

A
  • N1: stimulatie door decamethonium en blokkade door curare
  • N2: stimulatie door tetrametylammonium, resistent tegen curare
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gevolg nicotinerge transmissie in ganglionaire synapsen

A

Snelle depolarisatie van postganglionaire neuronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Neurotransmitter postganglionaire parasympathische neuronen in het AZS + welke receptor stimuleren ze?

A

Acetylcholine => Muscarinereceptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Werking muscarinereceptoren

A
  • Fosfolipase C pathway: hydrolyse van fosfatidylinositol-4,5-bifosfaat => verhoging intracellulair Ca2+ concentratie + activatie PKC
  • Gi-eiwit dat AC remt => daling cAMP niveaus
  • Moduleren K+ kanalen via beta-gamma complex
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Agonisten muscarine receptor

A
  • Acetylcholine
  • muscarine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

antagonist van muscarine receptor

A

atropine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

M1, M3 en M5

A

Fosfolipase C pathway mbv. Gq-eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

M2 en M4

A

Inhibitie van AC + daling cAMP mbv. Gi-eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Fosfolipase C pathway mbv. Gq-eiwit, welke muscarine receptoren

A

M1, M3, M5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Inhibitie van AC + daling cAMP mbv. Gi-eiwit

A

M2, M4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Neurotransmitter postganglionaire orthosympathisch neuronen + receptoren

A
  • Noradrenaline
  • adrenerge receptoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe werkt de innervatie van zweetklieren

A
  • Sympathisch
  • Postganglionaire neuronen scheiden ACh uit als neurotransmitter dat inwerkt op muscarinereceptoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Adrenerge receptoren => soort?

A

Metabotroop, dus G-eiwit-gekoppeld

17
Q

welke adrenerge receptoren in bloedvaten

18
Q

welke adrenerge receptoren in presynaptische uiteinden

19
Q

welke adrenerge receptoren in hart

20
Q

welke adrenerge receptoren in bronchiale spieren van de longen

21
Q

welke adrenerge receptoren in vetcellen

22
Q

a1

A

bloedvaten

23
Q

a2

A

presynaptische uiteinden

24
Q

b1

25
Q

b2

A

bronchiale spieren van de longen

26
Q

b3

27
Q

antihyperintensiva

A

b1-antagonisten

28
Q

behandeling van impotentie

A

a2-antagonisten

29
Q

verhogen van hartoutput bij congestief hartfalen

A

b1-agonisten

30
Q

bronchodilatoren

A

b2-agonisten

31
Q

Hoe wordt het bijniermerg geïnnerveerd?

A

Preganglionaire sympathische neuronen

32
Q

Hoe zit het met de receptoren in het bijniermerg?

A

Chromaffinecelen hebben nicotinerge ACh-receptoren

33
Q

functie chromaffinecellen

A

Adrenaline en noradrenaline afgeven in de bloedbaan => endocrien

34
Q

Welke receptoren hebben een hogere activiteit voor noradrenaline

35
Q

welke receptoren hebben een hogere affiniteit voor adrenaline