BBB - H12. Structuren in het mediastinum (p.1&2) Flashcards

1
Q

CZS

A

Hersenen en ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat voor soort commando’s vertrekken uit het CZS

A

Motorisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat voor soort informatie komt binnen

A

Afferente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

PZS

A

Craniale en spinale zenuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoeveel craniale zenuwen

A

12

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

craniale zenuwen zorgen voor de bezenuwing van

A

hoofd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

spinale zenuwen bezenuwen

A

romp en ledematen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

afferente zenuwen lopen naar

A

periferie => CZS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

afferent sensorisch/motorisch

A

sensorisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

cellichamen van afferente zenuwen liggen in

A

spinale ganglia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat ligt er in de spinale ganglia

A

cellichamen van de afferenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

efferente vezels vertrekken

A

vanuit het CZS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Efferent sensorisch/motorisch

A

motorisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waar liggen de cellichamen van efferente vezels

A

in ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

2 soorten perifere zenuwvezels

A
  • Afferent
  • Efferent
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

grijze stof centraal in ruggenmergsegment bevat

A

cellichamen van neuronen

17
Q

voorhoorn (cornu anterior)

A

motorneuronen

18
Q

achterhoorn (cornu posterior)

A

sensibele neuronen

19
Q

waar heeft de grijze stof van het ruggenmerg een laterale hoorn

A

in thoracale en sacrale gedeelte

20
Q

def ruggenmergsegment

A

deel van het ruggenemerg waaruit 1 paar spinale zenuwen ontspringt

21
Q

radix anterior bevat

A

vnl motorische/efferente vezels

22
Q

radix posterior bevat

A

vnl sensibele/afferente vezels

23
Q

functionele indeling van zenuwstelsel

A

somatisch en autonoom

24
Q

rol somatisch zenuwstelsel

A

controle over de activiteit van skeletspieren en huid

25
Q

waarom wordt het somatisch ZS het willekeurig ZS genoemd

A

bewuste controle

26
Q

hoe heten de afferenten van het somatisch ZS?

A

Somatosensorische vezels

27
Q

hoe heten de efferenten van het somatisch ZS?

A

Somatomotorische vezels

28
Q

rol autonoom ZS

A

Regeling van de activiteiten van de hartspier, klieren en gladde spierweefsels

29
Q

hoe wordt het autonoom ZS nog genoemd

A

onwillekeurig ZS

30
Q

hoe heten de afferenten van het autonoom ZS

A

Viscerosensorische vezels

31
Q

hoe heten de efferenten van het autonoom ZS?

A

Visceromotorische vezels

32
Q

somatosensorisch: neuron vertrekt …

A

van de voorhoorn van het ruggenmerg en gaat rechtstreeks naar de skeletspieren

33
Q

3 delen autonoom ZS

A
  • Sympathisch
  • Parasympathisch
  • Enterisch
34
Q

waar ligt enterisch ZS

A

Rond en in wand van maagdarmkanaal

35
Q

rol enterisch ZS

A
  • controle darmmotoriek
  • controle water- en ionentransport doorheen de darmmucosa
36
Q

prikkeling van sympathisch en parasympathisch geven een tegengesteld effect (vaak), vb

A
  • sympathisch: verhoging hartfrequentie
  • parasympathisch: verlaging hartfrequentie
37
Q

prikkeling van sympathisch en parasympathisch geven een tegengesteld effect , maar dat is niet altijd zo, vb

A

Stimulatie van zowel de sympathische als de parasympathische vezels naar de speekselklieren geeft een verhoogde speekselsecretie.

38
Q

arteriën worden enkel door…

A

Sympathicus bezenuwd