1C3 week 12 college 2 Flashcards

1
Q

Calcium

A
  • Bot (hydroxypatiet)
  • Klein deel in plasma
  • Van belang voor o.a. membraanpotentiaal, signaaltransductie, spierconcentratie, bloedstolling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Fosfaat

A
  • Bot (hydroxyapatiet)
  • Klein fractie in serum
    o Als inorganisch fosfaat
  • DNA, RNA, ATP, ADP
  • Fosforylering receptoren en eiwitten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoeveel calcium moet je per dag binnen krijgen

A

1 gram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

PTH

A

Calcium en bijschildklierhormoon
o Calcium gevoelige receptor
o Als calcium hieraan bindt, zal er minder PTH geproduceerd worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Fracties calcium in circulatie

A

o Geïoniseerd calcium (50%)
o Eiwit gebonden (40%)
 pH afhankelijk
o Gecomplexeerd calcium (10%)
 bijv. citraat, sulfaat, fosfaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hormonen betrokken bij extracellulaire calciumhuishouding

A

PTH, Vit. D, calcitonine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

PTH effecten

A
  • Mobilisatie Ca en P uit skelet via stimulatie osteoclastaire botresorptie
  • Verhoging renale Ca-drempel en verlaging P-drempel
  • Stimulatie 1a-hydroxylase nier
     Belangrijkste effect is constant houden s. Ca2+
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vit. D functie

A

 Helpt met actief transport calcium uit darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vit. D werking

A

 Eerst omgezet naar actief vitamine D
 Dit heeft effect op de ingewanden, bot, huid, beenmerg, nieren, borst, thymus, hersenen en endocriene klieren
 Het passieve transport is afhankelijk van de gradiënt calcium lumen versus bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Calcitonine effecten

A
  • Direct remming osteoclastaire botresorptie
  • Receptoren in de hersenen
     Maar
  • Geen duidelijke effecten calcium huishouding bij verwijdering schildklier
  • Geen duidelijke effecten calcium huishouding bij medullair schildkliercarcinoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

PO4 nodig voor

A

o Bot (mineralisatie)
o DNA
o Fosforylering van receptoren, eiwitten
o ATP
o Zuur-base buffer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hormonen betrokken bij fosfaathuidhouding

A

o Bijschildklierhormoon (PTH)
 Remt de NaPi transporter in nier waardoor remming P reabsorptie
 Stimuleert 1-a hydroxylase waardoor verhoogde productie vitamine D
 Stimuleert osteoclastaire botresoptie via de osteoblast (stimulatie RANKL, remming OPG)
o Vitamine D
o Fibroblast groeifactor 23

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hypofosfatemie symptomen

A

o Skelet: rachitis (jeugd), osteomalacie (ouderen) met verkrommingen, botpijnen en breuken
o Spieren: spierpijn en spierzwakte (waggelgang)
o Vermoeidheid
o Dysfunctie hart en hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gevolg vit. D tekort

A

secundiare hyperparathyreoidie (verhoogde ombouw)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Gevolg vit. D tekort en lage inname calcium

A

Doet de ernst van secundaire hyperparathyreoïdie toenemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Primaire hyperparathyreoidie

A

Toegenomen PTH-afgifte op basis van primaire bijschildklierziekte

17
Q

Secundaire hyperparathyreoïdie

A

Toegenomen PTH-afgifte als gevolg van langdurige hypocalciemie

18
Q

Tertiaire hyperparathyreoïdie

A

Autonome PTH-overproductie in plaats van toegenomen PTH-afgifte in kader van secundaire hyperparathyreoïdie