HC 5.7 Wandeling langs het nefron Flashcards

1
Q

Wat is het verschil tussen passieve en actieve transport?

A

Membraantransport: gat en een reden waarom iets er doorheen wilt: gradiënt (diffusie) of actief proces (ATP aan te pas, iets wordt gepompt). Membraan is gevuld met allerlei reguleerbare eiwitten waardoor iets door het membraan kan (gefaciliteerde diffusie: eiwit dat open en dichtgaan of een gat). ATP –> ADP + energie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke stof is er intracellulair dominant en welke stof is er extracellulair dominant?

A

Als je in het bloed iets meet dan meet je iets in het extracellulaire component: hier is natrium de dominante component. In de cel is dit andersom: dan is kalium de belangrijkste component.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is secundair actief transport?

A

Heel veel transport in de nier wordt gedreven door de natrium gradiënt: de gradiënt wordt gemaakt door de natriumkalium-ATP-ase.
Na-influx drijft ook andere transporten: dit noem je secondair active transoport
- Co-transport: bijv. glucose, aminozuren
- Of een soort uitwisseling bijv. met water, calcium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat reabsorbeert en scheidt de proximale tubulus uit?

A

Reabsorbeert: natrium, water, bicarbonaat, calcium, fosfaat, glucose, albumine, aminozuren en citraat.. Uitscheiding: van allerlei stoffen vindt ook plaats in de proximale tubulus. Sommige diuretica werken in de niertubulus en hier moeten ze komen door secretie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke deel van de voorurine wordt geabsorbeerd in de proximale tubulus?

A

Voorurine 180 l/24 uur: 178 l wordt weer gereabsorbeerd. 80% hiervan gebeurt in de proximale tubulus. 15% in de Lis van Henle en distale tubulus + verzamelbuis: 5%. Voor een deel gaat het tussen de cellen door: de tight junctions zijn niet zo sterk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe vindt de absorptie van bicarbonaat plaats?

A

Na/K-ATPase zit aan de basolaterale kant: bloed kant: zorgt voor een lage natrium concentratie in de cel. Dit kan de absorptie van allerlei dingen drijven.
In de nier wil je bicarbonaat absorberen. H+ wordt aan de urine toegevoegd, deze komt bicarbonaat tegen in de urine dit vormt samen water en CO2 –> deze kunnen allebei door de aquaporinekanalen. Het zijn ook gaskanalen: dus ook CO2 kan er doorheen. Dit wordt geaccumuleerd door koolzuuranhydrase in de cel worden ze weer uit elkaar gesplitst en H+ gaat weer naar buiten, naar de urine en HCO3 gaat samen met natrium naar het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het effect van angiotensine II op de proximale tubulus?

A

Angiotensine II is een regulator van de proximale tubulus. Mensen met ondervulling, krijgen meer angiotensine II, dit zorgt voor meer reabsorptie van bicarbonaat en hierdoor een metabole alkalose. Maar daarnaast neem je ook meer Na en water mee naar je bloed waardoor de tensie stijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe scheidt je zuur uit via de nier?

A

100 mmol H+ op een dag wat je moet uitscheiden. Het aantal vrij H+ wat in de urine zit is hartstikke klein. Want je kan niet zo zuur plassen. Je kan H+ uitscheiden in de urine als NH4+. NH3 wordt gemaakt uit glutamine. Maakt eerst een reis, wordt opgenomen in de lis van Henle en wordt vervolgens afgestaan in de verzamelbuis. Dit bindt dan aan H+ en dan krijg je NH4+.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke stoffen worden nog meer geabsorbeerd in de proximale tubulus met behulp van de natriumgradiënt?

A

De natriumgradiënt neemt de volgende stoffen ook mee: glucose, aminozuren, fosfaat en citraat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe werkt de reabsorptie van suiker?

A

2 transporteiwitten: SGLT1 en SGLT2. Deze zorgen ervoor dat er geen suiker in de urine zit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe vindt de uitscheiding van stoffen plaatst in de proximale tubulus?

A

2 routes van uitscheiding: organische anion transporter en organische kation transporter. Meerdere anionen tegelijkertijd dan heb je competitieve inhibitie. Geldt ook voor de kationen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke medicatie en ziekten kunnen leiden tot schade aan de proximale tubulus?

A

Ziekte: Fanconi syndroom (zeldzaam). Bij ziekte van Kahler kan je absorptiemechanisme in de proximale tubuli ook kapotmaken.
Drugs: acetazolamide (Koolzuuranhydrase-remmer) kan leiden tot remming van de bicarbonaat reabsorptie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de functie van de lis van Henle?

A
  • Directe functie: natrium reabsorptie, kalium reabsorptie, concentratie gradiënt (deze is het hoogst richting het merg), tubuloglomerulaire feedback. (veel ATP verbruik)
  • Indirecte functie: calcium reabsorptie, magnesium reabsorptie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe werkt lisdiuretica en hoe werkt het NKCC2 kanaal?

A

NKCC2: transporter die we kunnen remmen met lisdiuretica. Netto natriurese en kaliurese. Hypokaliemie is een veel voorkomende bijwerking van lisdiuretica. Deze transporter is isoelektrisch. Maar elke keer gaat er een positieve K weer naar buiten. Hierdoor krijg je meer positieve lading buiten wat positieve lading naar binnen brengt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zit er aan de buitenkant (bloedkant) van de cellen in de Lis van Henle?

A

Op de cellen zit een Calcium sensor receptor. Meer calcium dan zet die daar het mechanisme op in. Hierdoor ga je meer calcium uitplassen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de functie van AVP?

A

AVP zorgt voor aquaporines aan de urinekant, hierdoor wordt water terug in het bloed geresorbeerd.

17
Q

Wat is de functie van het distale convoluut?

A

Zout reabsorptie, calcium reabsorptie en magnesium reabsorptie.

18
Q

Wat is een belangrijke oorzaak van hypertensie?

A

Belangrijke oorzaak van hypertensie is dysfunctie van Na reabsorptie.

19
Q

Hoe werkt het NCC kanaal?

A

NCC doet maar 5% van de natriumreabsorptie, maar deze speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van hypertensie. Thiazide diuretica grijpen hierop in. Je remt hiermee ook de magnesium reabsorptie.

20
Q

Wat is het effect van aldosteron op het NCC kanaal?

A

Dit stimuleert het, meer zoutresorptie + meer waterresorptie (Volumebalans = natriumbalans = RAAS). Aldosteron werkt op NCC bij een hoog angiotensine (geeft vasoconstrictie) en laag kalium. Aldosteron werkt op eNac bij een laag angiotensine en hoog kalium.

21
Q

Wat is de functie van de verzamelbuis?

A

Waterreabsorptie, zuur-base secretie, natrium reabsorptie, van alles met kalium.

22
Q

Hoe werkt de osmoregulatie op nierniveau?

A

Osmoregulatie = water. Je drinkt 2 liter water, dit verdunt het bloed, de osmoreceptor heeft dat door. Er is sprake van een te lage osmolaliteit. Je moet dus meer water uitscheiden, het ADH naar daalt hierdoor ga je dus meer plassen. Bij te weinig water zorgt ADH voor aquaporines die water reabsorberen.

23
Q

Hoe werkt de zuurbase uitscheiding in de nier?

A

Uitscheiding van zuur in de vorm van vrije H+ of in de vorm van NH4+ (alfa IC cel). Op het moment dat daar zuur wordt uitgescheiden is er netto zuur uitgescheiden. Pendrin: Bic wordt uitgescheiden en Cl- wordt opgenomen (dit gebeurt in de bèta-IC cel). Groente en fruit eten zorgt voor een bicarbonaatbelasting. Beide cellen staan onder invloed van aldosteron.

24
Q

Welke middelen werken er op het ENaC kanaal?

A

Middelen op ENAC; kaliumsparende diuretica: amiloride, spironolacton.

25
Q

Waardoor wordt kalium uitgescheiden in de nier?

A

Kalium wordt vrijwel volledig gereabsorbeerd. Door aldosteron gereguleerd wordt wat je eet aan kalium uitgescheiden door de nier. Door uitwisseling met natrium. Positief naar binnen dan moet er ook positief naar buiten.