HC 5.11 Medicatie en nierinsufficiëntie Flashcards

1
Q

Wat is het verschil tussen farmacokinetiek en farmacodynamiek?

A
  • Farmacokinetiek beschrijft de processen die toegediende medicijnen ondergaan in het lichaam (ie. wat het lichaam met een geneesmiddel doet).
  • Farmacodynamiek beschrijft de wijze waarop het werkingsmechanisme van toegediende medicijnen (ie wat een geneesmiddel met het lichaam doet)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat bepaald de respons op een geneesmiddel?

A
  • de minimale concentratie die nodig is om een effect te bewerkstelligen: De concentratie in bloed ≠ concentratie op de plaats waar het effect gewenst is
  • de maximale concentratie die het geneesmiddel bereikt op de plaats waar het effect gewenst is
  • de tijd waarin de behaalde concentratie van het geneesmiddel boven de werkzame drempel blijft
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de basisprincipes van de farmacokinetiek?

A

Absorptie, eliminatie, distributie, metabolisatie (sommige medicamenten moeten gemetaboliseerd worden om hun werking te krijgen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke factoren zijn van invloed op de absorptie?

A

Factoren die van invloed zijn:
- Toedieningsweg:
o Enteraal: oraal, rectaal, sublinguaal
o Parenteraal: intraveneus, subcutaan, intramusculair, oculair, intravitreaal (in het oogvocht), nasaal, inhalatie, topicaal, intrathecaal (direct in het hersenvocht)
- Biologische beschikbaarheid (F): hoogste spiegel bij IV
o De fractie van het toegediende geneesmiddel die de circulatie bereikt. Vooral bij orale medicatie is dit van belang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zie je bij absorptie van een medicament bij een chronische nierziekte?

A

In (chronische) nierziekte:
- Waarschijnlijk toename van absorptie door afname barrière functie van de darmwand (door oedemen of beschadiging)
- Toename van biologische beschikbaarheid door afname activiteit van efflux transporters en CYP450 enzym.
In acute nierziekte speelt dit niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het verdelingsvolume (VD)?

A

Het verdelingsvolume is het (schijnbare) volume vloeistof waarin de totale hoeveelheid geneesmiddel in het lichaam opgelost zou moeten zijn om de gemeten plasma concentratie te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn factoren die de distributie beïnvloeden?

A

Factoren die distributie beïnvloeden: eiwitbinding, vetoplosbaarheid, molecuulgrootte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe beïnvloed molecuulgrootte de distributie?

A

Molecuulgrootte: hoe kleiner de stof, hoe beter het zich verdeelt buiten het bloed. 2/3e van het lichaam bestaat uit vocht, 2/3 van het vocht zit in de cellen, van de overige 1/3e zit 2/3e buiten de bloedvaten (interstitieel) en 1/3e in de bloedvaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe beïnvloed eiwitbinding de distributie?

A

Eiwitbinding: alleen de ongebonden fractie van een geneesmiddel in het bloed is actief. De ongebonden fractie kan soms <1% zijn van de totale concentratie van het geneesmiddel in het bloed. Albumine is het meest belangrijke eiwit waaraan (zure) geneesmiddelen gebonden zijn. Met name zure geneesmiddelen omdat deze positief zijn geladen en albumine is negatief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe beïnvloed vetoplosbaarheid de distributie?

A

Vetoplosbaarheid: hoe meer vetoplosbaar, hoe beter het geneesmiddel zich verdeeld ook buiten het lichaamswater. Vetoplosbaarheid beïnvloed ook of geneesmiddelen op bepaalde plaatsen kunnen komen zoals de hersenen. Sommige geneesmiddelen kunnen sterke affiniteit hebben met andere structuren/stoffen, zoals melanine (chloroquine stapelt in de huid omdat het bindt aan melanine) of calcium (tetracyclines stapelt in de tanden en botten omdat het bindt aan calcium). Sommige geneesmiddelen kunnen accumuleren in specifieke weefsels (digoxine in hartspierweefsel, amiodaron in de lever).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het effect van een groot distributievolume op de plasmaconcentratie?

A

Heel groot distributievolume: dan kan het heel lang duren voordat je de gewenste plasmaconcentratie bereikt. Je kan ook een loading dose geven waardoor je sneller de steady state bereikt, dit doen we bijv. bij digoxine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het effect van een chronische nierziekte op de distributie?

A

In (chronische) nierziekte:
- verandering van het verdelingsvolume door overvulling*, afname spiermassa en soms toename vetmassa. * Cave ondervulling bij dialyse
- toename verdelingsvolume door verminderde activiteit efflux transporters.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de kenmerken van metabolisering?

A
  • Metabolisering: soms activatie, soms inactivatie
  • Fase 1: oxidatie, hydrolyse, reductie (CYP450): kan ook leiden tot activatie
  • Fase 2: conjugatie door glucoronidatie, acetylatie, methylatie, sulfatie (o.a. UGT)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het effect van een chronische nierziekte op het metabolisme?

A

In (chronische) nierziekte:
- afname van de activiteit van meerdere CYP enzymen is aangetoond in chronische nierziekte
- afname van de activiteit in acute nierziekte is niet aangetoond > cave afname CYP activiteit door interleukines bij inflammatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe verlaten geneesmiddelen het lichaam?

A
  • onveranderd via urine of faeces
  • als metaboliet via de urine of faeces.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de manieren van uitscheiding?

A
  • Via de urine (wateroplosbaar/polair): filtratie (glomerulus), secretie (tubulus), resorptie (tubulus)
  • Via de gal/faeces (vetoplosbaar): lever, cave enterohepatische kringloop.
17
Q

Wat is het effect van een chronische nierziekte op de eliminatie van medicatie?

A

In nierziekte:
- de eliminatie van renaal geklaarde geneesmiddelen/metabolieten is (sterk) verminderd tot soms afwezig
- in acute nierschade loopt de geschatte nierfunctie in het lab (eGFR) ALTIJD ACHTER op de daadwerkelijke nierfunctie

18
Q

Wat is het effect van dialyse op het uitscheiden van medicatie?

A

Effect van dialyse op eliminatie = variabel. Geschikt voor middelen:
- moleculen met een laag verdelingsvolume.
- medicijnen zonder veel eiwitbinding
Na dialyse doseren bij geneesmiddelen die goed klaren. Bij dingen die niet goed klaren kun je een lagere dosis geven.

19
Q

Welke farmacokinetische interactie kunnen optreden bij elke stap van de ADME?

A

Farmacokinetische interacties tussen geneesmiddelen kunnen in elke stap optreden
- Veranderde absorptie door snellere maagontlediging, hogere pH in de maag of binding in het darmlumen, laxeren, interactie met voeding.
- Verandering verdelingsvolume door verandering pH of competitie om eiwitbinding of invloed op transporters
- Toename(inductie) of afname (remming) van metabolisatie/hepatische klaring
- Toename of afname van bijv tubulaire secretie

20
Q

Wat zijn genetische verschillen die kunnen leiden tot verhoogde of verlaagde metabolisatie/hepatische klaring van geneesmiddelen?

A

Bijvoorbeeld poor, intermediate, extensive, rapid en ultrarapid metabolisers bij cytochroom P450 enzymen

21
Q

Wat zijn andere vormen van interactie die kunnen leiden tot veranderende farmacokinetiek?

A

Andere vormen van interactie die kunnen leiden tot veranderende farmacokinetiek
- Obesitas
- Gastric bypass
- Levercirrose