HC 3.11 Pijnstilling Flashcards

1
Q

Wat is de incidentie van pijn?

A

In Nederland hebben meer dan 2 miljoen mensen dagelijks pijn. 12% van de Nederlanders (≥12 jaar) zijn gehinderd door pijn bij ADL. In het ziekenhuis 40 tot 75% van de patiënten matige tot ernstige pijn (pijnscore ≥4) in de postoperatieve fase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de definitie van pijn?

A

Definitie van pijn: sensorische en emotionele gewaarwording bij actuele of potentiële weefselbeschadiging. Nieuwe definitie: Pijn is subjectief: Pijn is wat degene die pijn heeft zegt dat het is en het bestaat als diegene zegt dat het bestaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de gevolgen van pijn?

A

Pijn kan op verschillende orgaansystemen klachten geven, zoals:
- Cardiovasculair: verhoogde hartfrequentie, hogere zuurstofconsumptie, het kost meer energie.
- Pulmonair: atelectase (patiënten gaan vooroverzitten en dan kan de longen niet goed ontplooien), hypoxie, hypercapnie. Mensen kunnen omdat ze niet goed gaan doorademen een longontsteking krijgen.
- Gastro-intestinaal: misselijkheid en braken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het model van Loeser?

A

Het model van Loeser beschrijft pijn als een proces dat uit vier niveaus bestaat: nociceptie (weefselschade) is de detectie van pijnsignalen door het lichaam. Pijngewaarwording is de bewuste registratie van deze signalen door de hersenen. Pijnbeleving betreft de subjectieve ervaring en interpretatie van pijn, beïnvloed door emotionele en cognitieve factoren. Pijngedrag is hoe individuen hun pijn uiten en ermee omgaan, wat kan variëren afhankelijk van persoonlijke en sociale omstandigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de pijnschaal? En wanneer ga je behandelen?

A

Painscale: wanneer ga je behandelen? Bij 4 gaan we behandelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe vindt de signaaltransductie van pijn plaats?

A
  • Activatie van de perifere zenuwuiteinden: Nociceptoren in de periferie detecteren schadelijke prikkels en sturen pijnsignalen naar het ruggenmerg.
  • Transmissie: De pijnsignalen worden via zenuwbanen naar de dorsale hoorn van het ruggenmerg geleid.
  • Activatie van het centrale zenuwstelsel: Vanuit de dorsale hoorn worden de signalen doorgestuurd naar het centrale zenuwstelsel en uiteindelijk naar hogere hersenstructuren.
  • Terugreactie: Het brein interpreteert de pijnsignalen en genereert een respons, wat resulteert in een uiting van pijn, zoals een gedragsmatige reactie of communicatie van pijn.
  • Je kunt op verschillende niveaus de behandeling starten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe kun je pijn classificeren en waarom is dat belangrijk?

A
  • Aard: Nociceptief versus niet-nociceptief (neuropathisch, idiopathisch)
  • Tijd: Acuut versus chronisch
  • Etiologie: Trauma, inflammatoir, oncologisch
  • Mechanisme: Weefselschade, schade zenuwstelsel
  • Locatie
    –> Belangrijk voor uniforme beschrijving en behandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is nociceptieve pijn?

A

Nociceptieve pijn = Actuele of dreigende schade aan niet-neurogeen weefsel en is het gevolg van activatie nociceptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is neuropathische pijn?

A

Neuropathische pijn = Beschadiging of ziekte perifere of centrale zenuwstelsel en kan zich uiten als een abnormale pijnervaring. Brandend, prikkelend, tintelend, doof, overgevoeligheid warmte / kou / aanraking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is farmacokinetiek?

A

‘Wat het lichaam doet met het middel’
- Absorptie: Biologische beschikbaarheid/first pass effect, Tmax
- Distributie: Verdelingsvolume (L/kg), Eiwitbinding
- Metabolisatie: Fase I – functionalisatie (activatie), Fase II – conjugatie (inactivatie)
- Excretie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is farmacodynamiek?

A

‘Wat het middel doet met het lichaam’
- Gewenste activiteit
o (partieel) Agonisme
o Antagonisme
- Ongewenste activiteit (bijwerkingen)
o Toxische dosering
o Interacties
- Relatie dosis-respons
- Receptorbinding: relatie bezetting en effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat kun je zeggen wat betreft de farmacodynamiek over tramadol en oxycodon?

A

Tramadol vs oxycodon grijpen op dezelfde receptor aan waardoor je een competitie krijgt. Tramadol is een zwak opiaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de basisprincipes van pijnbehandeling?

A
  • Kies een middel dat past bij het mechanisme van de pijn
  • Gebruik een adequate toedieningsweg
  • Schaal op volgens de WHO-pijnladder
  • Gebruik een vast doseerschema met escapemedicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de WHO pijnladder?

A
  • Stap 1: Niet-opioïden: paracetamol en NSAID’s
  • Stap 2: Toevoegen zwak-werkend opioïde: tramadol. Skippen we meestal in het ziekenhuis: kan veel bijwerkingen geven.
  • Stap 3: Zwakwerkend opioïde vervangen door sterkwerkend opioïde: vb fentanyl, morfine, oxycodon en piritramide.
  • (Stap 4): Parenterale toediening van opioïden en regionale pijnbehandeltechnieken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn kenmerken van paracetamol?

A

Paracetamol is het meest gebruikte middel tegen pijn en koorts (analgetisch en antipyretisch), maar de exacte werking is nog niet volledig bekend. Het lijkt via COX-3-enzymen in de hersenen te werken, terwijl NSAID’s meer op perifere COX-enzymen inwerken. Paracetamol heeft ook mogelijk een effect op het serotoninesysteem (via de 5-HT3-receptor) en op het endocannabinoïde systeem.
De maximale bloedconcentratie wordt oraal bereikt na 30 minuten tot 2 uur en de werking houdt 4 tot 6 uur aan. IV wordt Tmax na 5-10 min bereikt. Paracetamol geeft zelden bijwerkingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de kenmerken van een paracetamolintoxicatie?

A

Het wordt in de lever afgebroken en bij overmatig gebruik kan een tekort aan glutathion optreden, wat leidt tot leverbeschadiging. Leverschade is gemeld bij eenmalige inname van 6 gram of bij chronisch gebruik van 3-4 gram per dag.
Bij een vermoeden van paracetamolintoxicatie moet onmiddellijk worden ingegrepen. Behandeling kan bestaan uit maagspoeling, het verminderen van opname met actieve kool en het toedienen van acetylcysteïne, dat in de lever wordt omgezet in glutathion om verdere schade te voorkomen.

16
Q

Wat zijn de kenmerken van NSAID’s

A

NSAID’s werken tegen pijn, verlagen koorts en hebben een ontstekingsremmend effect. Ze remmen lokaal de prostaglandineproductie door COX-enzymen te blokkeren. COX-1 is belangrijk voor fysiologische functies zoals maagbescherming en bloedplaatjesaggregatie, terwijl COX-2 vooral betrokken is bij pijn, koorts en ontsteking. Bij inflammatie wil je COX-2 remmen, maar COX-1 behouden. Selectieve COX-2-remmers hebben minder kans op bloedingen en nierproblemen, maar verhogen het risico op trombose, hartinfarct en beroerte. NSAID’s worden niet gegeven bij IBD omdat ze een exacerbatie kunnen veroorzaken.

17
Q

Wat zijn de absolute contra-indicaties voor NSAID’s?

A
  • Allergie: Kans op ernstige overgevoeligheidsreacties.
  • Gastro-intestinaal ulcus/bloeding: Vergroot risico op maag-darmbloedingen.
  • Inflammatoire darmziekten (IBD): Verhoogt kans op ziekteverergering.
  • Levercirrose/ascites: Verhoogt risico op leverfalen.
  • Binnen 3 maanden na leverchirurgie: Verstoort herstel en verhoogt bloeding.
  • Gastric bypass chirurgie: Verhoogt risico op maag-darmbloedingen.
  • Spoed ingreep met darmanastomosen: Verstoort wondgenezing en verhoogt complicaties.
  • Nierfunctiestoornissen: Verergert nierfalen door verminderde doorbloeding.
  • Niertransplantatie/mono nier: Verhoogt risico op nierbeschadiging.
  • Hypovolemie (met ACE-remmer): Verhoogt kans op nierinsufficiëntie.
  • Astma (NSAID-geïnduceerd): Kan een astma-aanval uitlokken.
  • Longtransplantatie: Verhoogt risico op complicaties en ontsteking.
  • Hartchirurgie: Verhoogt kans op bloeding en trombose.
18
Q

Wat zijn de kenmerken van opiaten?

A
  • Zwak opiaat: Tramadol (werkt als partiële opiaatreceptor agonist en SNRI).
  • Sterke opiaten: Oxycodon (oraal), Fentanyl (snelwerkend, nasaal/transdermaal/i.v.), Morfine (oraal, s.c., i.v.).
  • Werking: Bezetten mu-, kappa-, en deltareceptoren in het centrale zenuwstelsel.
  • Bijwerkingen: Ademdepressie, obstipatie, misselijkheid/braken, jeuk, hypotensie.
  • Antagonist: Naloxon (tegen opiaatoverdosering).
19
Q

Wat zijn de kenmerken van neuropathische pijnstilling?

A
  • Middelen: Tricyclische antidepressiva (Amitriptyline), anti-epileptica (Gabapentine, Pregabaline).
  • Werking: Werken langzaam in (weken), worden niet specifiek gemaakt voor pijnstilling maar kunnen wel helpen bij neuropathische pijn.
  • Geven met name neurologische bijwerkingen.
20
Q

Wat is esketamine?

A

NMDA-receptor antagonist: remt vrijkomen van neurotransmitters die voortgeleiding van actiepotentialen in CZS stimuleren. Het is een hypnoticum met analgetische eigenschappen. Stimuleert sympathische zenuwcellen (tijdelijke stijging cardiale contractiliteit, hartfrequentie en bloeddruk)
- In ruggenmerg - pijnstilling
- In cerebrale cortex – anesthesie (dissociatie)

21
Q

Wat zijn de kenmerken van lokale anesthetica?

A
  • Middelen: Lidocaïne, Bupivacaïne.
  • Werking: Inactiveren Na-kanalen in zenuwen, waardoor actiepotentialen worden geblokkeerd.
  • Toediening:
    o Lokaal (huid).
    o Locoregionaal (bijv. perifere zenuw/plexus).
    o Neuraxiaal:
    1. Spinaal: In het ruggenmergkanaal, geeft direct motorisch en sensorisch blok.
    2. Epiduraal: Net buiten het ruggenmergkanaal (ter hoogte van het ligamentum flavum), vooral sensorisch met minder motorisch effect.