Norsk Ordliste 4-2 Flashcards
mijn, m’n
min, mitt, mine
(zich) vermaken
more (seg)
nieuw
ny
de nabijheid
naerheten
enz.
og sä videre
ons
oss
(open) haard
peis
kamer met open haard
peisestue
plaats, ruimte
plass
(op)bellen
ringe
kamer
rom (n)
waarheid
sannhet
zich
seg
bed
seng
central
sentral(t)
zetten
sette
gaan zitten
sette seg
o ja? echt waar?
sier du det?
(zich) verschaffen, aanschaffen
skaffe (seg)
schip
skip (n)
slaapkamer
soverom (n)
eetkamer
spisestue
kloppen, stemmen
stemme
stoel
stol
(woon)kamer
stue
vinden, van mening zijn
synes
vooral
saerlig
zoon
sönn
zo
sä
telefoongesprek
telefonsamtale
tent
telt (n)
denken aan
tenke pä
denken, nadenken
tenke
naar, voor, van
til
geloven in
tro pä
buitenkant, buitenwijk
utkant
(zich) wassen
vaske (seg)
zeer, erg
veldig
tonen, laten zien, wijzen
vise
zeker
viss(t)
kamer
vaerelse (n)
ons, onze
vär, värt, väre
wensen
önske
graag willen hebben
önske seg