Norsk Ordliste 24-2 Flashcards
1
Q
lijken, ernaar uitzien
A
se ut til
2
Q
bezitten, beschikken over
A
sitte inne med
3
Q
zich schamen
A
skamme seg
4
Q
schildering
A
skildring
5
Q
scheiden
A
skilles
6
Q
zich schamen
A
skjemmes
7
Q
zacht, voorzichtig
A
skänsom
8
Q
loslaten, laten schieten; ontkomen aan, niet hoeven
A
slippe (slapp, sluppet)
9
Q
zwoegen; slijten
A
slite (slet, slitt)
10
Q
slot, einde
A
slutt
11
Q
vechten
A
släss
12
Q
elkaar spreken
A
snakkes
13
Q
storten; hier: stormen
A
styrte
14
Q
een blik werpen op
A
ta en titt pä (tok, tatt)
15
Q
test
A
test