Norsk Ordliste 11-2 Flashcards
1
Q
Razend
A
Rasende
2
Q
Regen
A
Regn (n)
3
Q
Afknappen, stukgaan
A
Ryke (rök, röket)
4
Q
Raad, advies
A
Räd (n)
5
Q
Bezienswaardigheid
A
Severdighet
6
Q
Zijn, haar, hun
A
Sin
7
Q
Schijnen
A
Skinne
8
Q
Wolf
A
Skrubb
9
Q
Hongerig als een paard
A
Skrubbsulten
10
Q
Spatten, schrikken
A
Skvette (skvatt, skvettet)
11
Q
Wolkeloos, onbewolkt
A
Skyfri
12
Q
Familie, geslacht
A
Slekt
13
Q
Zo, zodanig
A
Slik
14
Q
Doodslaan, doden
A
Slä i hjel (slo, slätt)
15
Q
Sluier
A
Slör (n)
16
Q
Wandelen
A
Spasere
17
Q
Spanning
A
Spenning
18
Q
Staafkerk
A
Stavkirke
19
Q
Stelen
A
Stjele (stjal, stjälet)
20
Q
Strand
A
Strand
21
Q
Kracht
A
Styrke
22
Q
Staan
A
Stä (sto(d), stätt)
23
Q
De 14e eeuw
A
1300-tallet
24
Q
Over
A
Til overs
25
Dienaar
Tjener
26
Donder
Torden
27
Onweer
Tordenvaer (n)
28
Verkeer
Trafikk
29
Toeristenbordje
Turistskilt (n)
30
Ton, vat
Tönne
31
Zich verwonderen
Undre seg
32
Missen, ontberen
Unnvaere (-te, - t)
33
Uit
Ut
34
Uit
Ut av
35
Onwillig
Uvillig
36
Gewoonlijk
Vanligvis
37
Links
Venstre
38
Het westland
Vestlandet
39
Via
Via
40
Hoogvlakte
Vidde
41
Wild
Vill
42
Houden van, leuk vinden
Vaere glad i
43
Op dieet zijn
Vaere pä slankekur
44
Wapen
Väpen (n)
45
Open
Äpen
