Norsk Ordliste 29-2 Flashcards
1
Q
tevreden zijn, zich vergenoegen
A
nöye seg
2
Q
opvatten
A
oppfatte
3
Q
vervulling
A
oppfyllelse
4
Q
wijzen
A
peke
5
Q
persoonlijkheid
A
personlighet
6
Q
plegen, verplegen
A
pleie
7
Q
verbeteren, corrigeren
A
rette
8
Q
romance
A
romanse
9
Q
wortel
A
rot (mv.: rötter)
10
Q
samenhang, verband
A
sammenheng
11
Q
tegelijkertijd
A
samtidig
12
Q
waar, waarheidsgetrouw
A
sannferdig
13
Q
zak
A
sekk
14
Q
chef
A
sjef
15
Q
komen van, dateren van
A
skrive seg fra (skrev, skrevet)
16
Q
versperren
A
sperre
17
Q
spijker
A
spiker
18
Q
stilistisch
A
stilistisk
19
Q
stelling, positie; post, betrekking
A
stilling
20
Q
zwakheid
A
svakhet
21
Q
zweet
A
svette
22
Q
visie; gezichtsvermogen; aanblik
A
syn (n)
23
Q
eigenaardigheid
A
saerpreg (n)
24
Q
rekening houden met, in aanmerking nemen
A
ta hensyn til
25
kabelbaan
taubane
26
top, spits, piek
topp
27
trek, trekje
trekk (n)
28
druk
trykk (n)
29
tong
tunge
30
tering
taering
31
onherroepelijk
ugjenkallelig
32
wonderlijk, merkwaardig
underlig
33
onderstrepen
understreke
34
tentoonstellen, uitstallen
utstille
35
uitdrukking, term, gezegde
uttrykk (n)
36
ontwikkeling
utvikling
37
werk
verk (n)
38
winst, voordeel
vinning
39
werken
virke
40
eeuwwisseling
ärhundreskifte (n)
