Norsk Ordliste 39-1 Flashcards
argument
argument (n)
armband
armbänd (n)
litteken
arr (n)
afgelasten, afzeggen
avlyse
afwijzen
avvise
bekkenpartij
bekkenparti (n)
beschuldiging
beskyldning
bewaren, behoeden
bevare
boos zijn op elkaar, ruzie hebben
bli uvenner
brand
brann
“celdelen”
“celledele”
computer
datamaskin
deprimerend, somber
deprimerende
vandaar, daarvan
derav
dubbel litteken
dobbeltarr (n)
eicel
eggcelle
erotiek
erotikk
vakbond
fagforbund (n)
boeiend
fengslende
plaatsvinden
finne sted (fant, funnet)
vooral
for all del
verliefd
forelsket
verplaatsen, verschuiven
forflytte
verdedigen
forsvare
bevrijden; het hof maken
fri
bewaar me
fri og bevare meg
kikker, kikvors
frosk
kikvorsachtig wezen
froskevesen (n)
gids; leider; bestuurder
förer
zich uitgeven voor, pretenderen
gi seg ut for (ga, gitt)
glamoureus
glamorös
hoeksteen
grunnstein
gaan over
handle om
houden, standhouden
holde
fluistering
hviskning
“herfstsonate”
“höstsonate”
eergisteren
i forgärs
volgens
ifölge
aan de gang, bezig
i gang
van hetzelfde
i like mäte
keizersnede
keisersnitt (n)
ontvoering, kidnapping
kidnapping
liefde
kjaerlighet