Norsk Ordliste 33-1 Flashcards
gewoon, alledaags
alminnelig
fatsoenlijk
anstendig
erfgerechtigd
arveberettighet
beslissen, uitmaken
avgjöre (-gjorde,-gjort)
banaal
banal
baan, parcours
bane
begrijpen, bevatten, beseffen
begripe (begrep, begrepet)
pek
bek (n)
benzinegebrek
bensinmangel
zich bezighouden met
beskjeftige seg med
omkopen
bestikke (bestakk, bestukket)
bleek
blek
bloed
blod (n)
zacht, week; nat
blöt
tafellaken
bordduk
burgerlijk
borgerlig
breken, verbreken
bryte (bröt, brutt)
kundig, bekwaam, flink
dyktig
kundigheid, bekwaamheid
dyktighet
eed
ed
geschikt zijn voor
egne seg til
huwelijk
ekteskap (n)
ambt
embede (n)
weduwnaar
enkemann
eenzijdig
ensidig
eenstemmig, unaniem
enstemmig
eenduidig
entydig
episode
episode
opvolgen
etterfölge (-fulgte, fulgt)
familieaangelegenheid
familieanliggende
verwijderen
fjerne
fluweel
flöyel
volksstemming, referendum
folkeavstemning
donders
forbanna
verdeenst
fordansket
voorstellen
foreslä (-slo,-slätt)
relatie, verhouding
forhold
verplichting
forpliktelse
trouwens
forresten
verwonderen, verbazen
forundre
voorstellen, afbeelden, afschilderen
framstille
geboren
födt
gras
gress (n)
groeien
gro
grondwetswijziging
grunnlovsendring
vloer
gulv (n)