Norsk Ordliste 33-2 Flashcards
makkelijk …..
ha lett for ä …..
te maken hebben met
ha ä gjöre med
roekeloos, onverbiddelijk, ongevoelig
hensynslös
hemelrijk
himmelrike
huid
hud
honderden
hundrevis
sport
idrett
echter
imidlertid
aangaan
inngä (-gikk,-gätt)
inzicht
innsikt
in plaats van
i stedet for
maagd
jomfru
koninkrijk
kongedömme (n)
koningshuis
kongehus (n)
kroonprins
kronprins
vrouwelijk
kvinnelig
nationale rouw
landesorg
langdurig
langvarig
lijk
lik (n)
lijn, linie, regel
linje
levensstijl
livsstil
lerares, onderwijzeres
laererinne
weergaloos, ongeëvenaard
makelös
meewerken
medvirke
minderheid
mindretall (n)
misgunnen
misunne
natie
nasjon
oliecrisis
oljekrise
opvoeding
oppdragelse
oplossing, opheffing
opplösning
opzeggen
oppsi (-sa,-sagt)
in ‘t geheel, helemaal, überhaupt
overhodet
overschot, energie
overskudd (n)
politicus
politiker
progressief
progressiv
toen, in die tijd
pä den tida
rekening houden met
regne med
rij, reeks
rekke
stromen, vloeien
renne (rant, rent)
rennen
renne (-te,-t)