Norsk Ordliste 10-3 Flashcards
1
Q
bedrijfsleven
A
naeringsliv (n)
2
Q
nader
A
naermere
3
Q
’s middags
A
om ettermiddagen
4
Q
opgeven
A
oppgi (oppga, oppgitt)
5
Q
wordt/worden opgegeven
A
oppgis
6
Q
oplage
A
opplag (n)
7
Q
regeling
A
ordning
8
Q
parkeergarage
A
parkeringshus
9
Q
pizza
A
pizza
10
Q
pizzeria
A
pizzeria
11
Q
posttarieven
A
portotakst
12
Q
portret
A
portrett (n)
13
Q
posthoorn
A
posthorn (n)
14
Q
ansichtkaart
A
postkort (n)
15
Q
posterijen
A
postverk (n)
16
Q
van te voren, bij voorbaat
A
pä forhänd
17
Q
in de mode
A
pä mote
18
Q
bang
A
redd
19
Q
rekening
A
regning
20
Q
aangetekend
A
rekommandert
21
Q
relatief
A
relativ
22
Q
redelijk, billijk
A
rimelig
23
Q
rond
A
rund
24
Q
rond, om
A
rundt
25
opruimen, afruimen
rydde
26
verzamelen
samle
27
serie
serie
28
scherp
skarp
29
scheiden, onderscheid maken
skille
30
baard
skjegg (n)
31
verschrikken, afschrikken
skremme (bort)
32
special
spesiell
33
wordt/worden gebakken
stekes
34
stichten
stifte
35
kennismaken
stifte bekjentskap
36
zwitserland
sveits
37
zweeds
svensk
38
speciale postzegel
saerfrimerke (n)
39
slaperig
sövnig
40
in gebruik nemen
ta i bruk (tok, tatt)
41
getal, aantal
tall (n)
42
dapper
tapper
43
thee
te
44
technisch
teknisk
45
periode
tidsrom (n)
46
te koop
til salgs
47
hoewel
til tross for at
48
dienst
tjeneste
49
tomatensoep
tomatsuppe
50
trol
troll (n)
51
toerisme
turisme
