Norsk Ordliste 28-1 Flashcards
acceptabel
akseptabel
trouwens, over ….. gesproken
apropos
astrologie
astrologi
beker
beger (n)
beroemd
berömt
hapje, stukje, beetje
bit
verdwijnen, wegraken
bli borte
breken
brekke (brakk, brukket)
bes
baer (n)
dragen
baere (bar, bäret)
dubbel
dobbel
eierdooier
eggeplomme
eindigen
ende
nog
ennä
eventueel
eventuell
avontuurlijk
eventyrlig
tocht, reis
ferd
tevoorschijn halen
finne fram (fant, funnet)
roomkaas
flöteost
schrijver
forfatter
tevreden, vergenoegd
fornöyd
vastleggen (van boten)
fortöye
verward, in de war
forvirret
bevroren
frossen
vol; dronken
full
schapenvlees, lamsvlees
färekjött (n)
vork
gaffel
fout, onjuist, verkeerd; gek
gal
grillen
griljere
boerenkool
grönnkäl
schommelstoel
gyngestol
gieten, schenken
helle
memo, lijstje
huskelapp
ingenieur
ingeniör
ijs
is
mes
kniv
breken (van glas), kapot maken
knuse
laag; ploeg, elftal
lag (n)
in lagen
lagvis