Norsk Ordliste 28-1 Flashcards
1
Q
acceptabel
A
akseptabel
2
Q
trouwens, over ….. gesproken
A
apropos
3
Q
astrologie
A
astrologi
4
Q
beker
A
beger (n)
5
Q
beroemd
A
berömt
6
Q
hapje, stukje, beetje
A
bit
7
Q
verdwijnen, wegraken
A
bli borte
8
Q
breken
A
brekke (brakk, brukket)
9
Q
bes
A
baer (n)
10
Q
dragen
A
baere (bar, bäret)
11
Q
dubbel
A
dobbel
12
Q
eierdooier
A
eggeplomme
13
Q
eindigen
A
ende
14
Q
nog
A
ennä
15
Q
eventueel
A
eventuell
16
Q
avontuurlijk
A
eventyrlig
17
Q
tocht, reis
A
ferd
18
Q
tevoorschijn halen
A
finne fram (fant, funnet)
19
Q
roomkaas
A
flöteost
20
Q
schrijver
A
forfatter
21
Q
tevreden, vergenoegd
A
fornöyd
22
Q
vastleggen (van boten)
A
fortöye
23
Q
verward, in de war
A
forvirret
24
Q
bevroren
A
frossen
25
vol; dronken
full
26
schapenvlees, lamsvlees
färekjött (n)
27
vork
gaffel
28
fout, onjuist, verkeerd; gek
gal
29
grillen
griljere
30
boerenkool
grönnkäl
31
schommelstoel
gyngestol
32
gieten, schenken
helle
33
memo, lijstje
huskelapp
34
ingenieur
ingeniör
35
ijs
is
36
mes
kniv
37
breken (van glas), kapot maken
knuse
38
laag; ploeg, elftal
lag (n)
39
in lagen
lagvis
