Norsk Ordliste 37-1 Flashcards
angst
angst
schors, bast
bark
behandeling
behandling
flauwvallen
besvime
ontsteken
betenne
luiheid
dovenskap
draaien
dreie (-de/-et, -d/-et)
bezig zijn
drive pä (drev, drevet)
vermogen, aanleg
evne
vlaggen
flagge
wapperen
flagre
ga vooral je gang
for all del
weerloos
forsvarslös
kleine jongen, jongetje
guttunge
erop tegen hebben
ha i mot
haten
hate
zwellen
hovne
gat, kuil
hull (n)
humor
humor
humeur
humör (n)
holle kies
höltann (dialect)
schikken, aanpassen; inrichten
innrette
jarenlang
i ärevis
wang
kinn (n)
kaakchirurg
kjevekirurg
controle
kontroll
buigen
kroke
krom
kroket
genezen
kurere
hars
kvae
ledigheid
lediggang
stam
legg
lijden; kwaal, pijn
lidelse
zolder
loft (n)
bliksem
lyn (n)
misschien
muligens
komen, opdagen
möte opp
uitvinden
oppfinne (-fant, -funnet)
overbrengen
overföre
overreden, ompraten, overhalen
overtale