Norsk Ordliste 32-2 Flashcards
1
Q
schoolkind
A
skolebarn (n)
2
Q
schuld
A
skyld
3
Q
schuldvraag
A
skyldspörsmäl (n)
4
Q
vermoeid, doodmoe
A
sliten
5
Q
blussen, doven
A
slokke/slukke
6
Q
uitdoven
A
slokne/slukne
7
Q
klap
A
smell
8
Q
kaars
A
stearinlys (n)
9
Q
ster
A
stjerne
10
Q
verplichting om te stoppen
A
stoppeplikt
11
Q
fietspad
A
sykkelsti
12
Q
fietser
A
syklist
13
Q
zinken
A
synke (sank, sunket)
14
Q
dankbaar
A
takknemlig
15
Q
verliezer
A
taper
16
Q
touw
A
tau (n)
17
Q
(op-, uit-)tekenen
A
tegne (opp)
18
Q
bekentenis
A
tilstäelse
19
Q
druk (m.b.t. verkeer)
A
trafikkert
20
Q
verkeersonderwijs
A
trafikkopplaering
21
Q
verkeersregel
A
trafikkregel
22
Q
“verkeersliedje”
A
trafikkvise
23
Q
houten huis
A
trehus (n)
24
Q
triomferen
A
triumfere
25
drukken
trykke
26
tirannie
tyranni (n)
27
ongeluk; tegenspoed, pech
uhell (n)
28
ondertekenen
undertegne
29
onschuldig
uskyldig
30
bekennen, erkennen
vedkjenne
31
bijlage
vedlegg (n)
32
afwisselend
vekselvis
33
aan de hand zijn
vaere i veien
34
letten op, opmerken
vaere oppmerksom pä
35
wakker worden, ontwaken
väkne
36
uiterst
ytterst
37
toenemen, verhogen
öke
