Norsk Ordliste 27-1 Flashcards
Artikel
Artikkel
Aanzienlijk, aanmerkelijk
Atskillig
Afhankelijk (van)
Avhengig (av)
Bankpasje, betaalpas
Bankkort (n)
Beide, beiden
Begge
Bevestigen
Bekrefte
Betaalmiddel
Betalingsmiddel (n)
Potlood
Blyant
Moeite, last
Bry (n)
Gebouw
Bygning
Balie, toonbank
Disk
Gaan om
Dreie seg om
Euro
Euro
Fins
Finsk
Nomadische lap
Flyttsame
Misdadiger
Forbryter
Voorstelling
Forestilling
Verhinderen
Forhindre
Verzekering
Forsikring
Fotograaf
Fotograf
Foto
Fotografi (n)
Om de tuin leiden
Före bak lyset
Graad
Grad
Eenvoudig, ongecompliceerd
Grei
Snel
Hurtig
Café (waar geen alcohol wordt geschonken)
Kafe
Zich vastklampen
Klamre seg fast
Contant
Kontant
Koers, wisselkoers
Kurs
Brengen
Levere
Luisteren (naar)
Lytte (til)
Geldautomaat
Minibank
Nachtegaal
Nattergal
Noteren
Notere
Uitgebreid
Omfattende
Verblijfplaats
Oppholdssted (n)
Overboeken, overschrijven
Overföring
Postbode
Postbud
Protesteren
Protestere
Zuiver, puur, rein, schoon
Ren/rein
Reischeque
Reisesjekk
Reclame
Reklame
Reportage
Reportasje
Lap
Same
Lied, gezang
Sang
Scheiding
Skilsmisse
Schroeven
Skru
Schaats
Sköyte
Leus, slagzin
Slagord (n)
Sneeuwscooter
Snöscooter
Bord
Tallerken
Een verzekering afsluiten
Tegne en forsikring
Telefonisch
Telefonisk
Tijdschrift
Tidsskrift (n)
Aftrekken
Trekke fra (trakk, trukket)
Duidelijk
Tydelig
Hard, zwaar, ruig
Töff
Datum van uitgifte
Utstedelsesdato
Keuze, verkiezing
Valg (n)
Valuta
Valuta
Variant
Variant
Beslissing, besluit
Vedtak (n)
Beschadigd
Ödelagt
Openingstijden
Äpningstider