Norsk Ordliste 22-1 Flashcards
actualiteit
aktualitet
actueel
aktuell
algemeen
allmenn
amateur
amatör
aangestelde, werknemer
ansatt
aanstellen
ansette (-satte, -satt)
verantwoordelijk
ansvarlig
aantal
antall (n)
werkterrein, arbeidsveld
arbeidsfelt(n)
arbeidsveld
arbeidsomräde (n)
nv(naamloze vennootschap)
a/s (aksjeselskap)
getuigschrift
attest
bestaan uit
bestä av (besto, bestätt)
verstopt, verafgelegen
bortgjemt
journaal
dagsnytt
dat wil zeggen
det vil si
direct
direkte
exploitatie, bedrijfsvoering
drift
eigenschap
egenskap
huwelijk
ekteskap (n)
ervaring
erfaring
zich vestigen
etablere seg
Fins
Finsk
volkshogeschool
folkehöyskole
vereniging
forening
hopelijk
forhäpentlivis
begrijpen, verstaan
forstä (forsto, forstätt)
in zoverre, als het ware, eigenlijk
for sä vidt
vrije kerk
frikirke
respijt, termijn
frist
vrije tijd
fritid
vrijetijdsbesteding
fritidssyssel (n)
iets voortzetten
fölge noe opp (fulgte, fulgt)
omgaan met gasten
gjestebehandling
groepering
gruppering
iets tegen hebben op
ha noe imot
hobby
hobby
houding
holdning
humanistisch
humanistisk
werkdag
hverdag
sport
idrett
in verband met
i forbindelse med
in ….. mate
i ….. grad
innemen
innta (inntok, inntatt)
instelling
innstilling
interesse
interesse
journalistiek
journalistisk
vechten, strijden
kjempe
kennis
kjennskap (n)
kunnen, rooien, verdragen
klare
zullen
kommen til ä (kom, kommet)
gemeente
kommune
conflict
konflikt
avondcursus
kveldskurs (n)
leiden
lede (-et, -et)
leiding
ledelse
leider
leder
nadruk leggen op
legge vekt pä (la, lagt)
les, huiswerk
lekse
hartstocht, passie
lidenskap