Norsk Ordliste 22-1 Flashcards
1
Q
actualiteit
A
aktualitet
2
Q
actueel
A
aktuell
3
Q
algemeen
A
allmenn
4
Q
amateur
A
amatör
5
Q
aangestelde, werknemer
A
ansatt
6
Q
aanstellen
A
ansette (-satte, -satt)
7
Q
verantwoordelijk
A
ansvarlig
8
Q
aantal
A
antall (n)
9
Q
werkterrein, arbeidsveld
A
arbeidsfelt(n)
10
Q
arbeidsveld
A
arbeidsomräde (n)
11
Q
nv(naamloze vennootschap)
A
a/s (aksjeselskap)
12
Q
getuigschrift
A
attest
13
Q
bestaan uit
A
bestä av (besto, bestätt)
14
Q
verstopt, verafgelegen
A
bortgjemt
15
Q
journaal
A
dagsnytt
16
Q
dat wil zeggen
A
det vil si
17
Q
direct
A
direkte
18
Q
exploitatie, bedrijfsvoering
A
drift
19
Q
eigenschap
A
egenskap
20
Q
huwelijk
A
ekteskap (n)
21
Q
ervaring
A
erfaring
22
Q
zich vestigen
A
etablere seg
23
Q
Fins
A
Finsk
24
Q
volkshogeschool
A
folkehöyskole
25
vereniging
forening
26
hopelijk
forhäpentlivis
27
begrijpen, verstaan
forstä (forsto, forstätt)
28
in zoverre, als het ware, eigenlijk
for sä vidt
29
vrije kerk
frikirke
30
respijt, termijn
frist
31
vrije tijd
fritid
32
vrijetijdsbesteding
fritidssyssel (n)
33
iets voortzetten
fölge noe opp (fulgte, fulgt)
34
omgaan met gasten
gjestebehandling
35
groepering
gruppering
36
iets tegen hebben op
ha noe imot
37
hobby
hobby
38
houding
holdning
39
humanistisch
humanistisk
40
werkdag
hverdag
41
sport
idrett
42
in verband met
i forbindelse med
43
in ..... mate
i ..... grad
44
innemen
innta (inntok, inntatt)
45
instelling
innstilling
46
interesse
interesse
47
journalistiek
journalistisk
48
vechten, strijden
kjempe
49
kennis
kjennskap (n)
50
kunnen, rooien, verdragen
klare
51
zullen
kommen til ä (kom, kommet)
52
gemeente
kommune
53
conflict
konflikt
54
avondcursus
kveldskurs (n)
55
leiden
lede (-et, -et)
56
leiding
ledelse
57
leider
leder
58
nadruk leggen op
legge vekt pä (la, lagt)
59
les, huiswerk
lekse
60
hartstocht, passie
lidenskap
