Norsk Ordliste 20-1 Flashcards
parka
anorakk
enthousiast
begeistret
aangenaam, behaaglijk, prettig
behagelig
rand, zoom
brem
vouwen, omvouwen
brette
daglicht
dagslys (n)
vijver, poe, dam
dam
daarvandaan
derifra
er is, er zijn
det fin(ne)s
vaart
fart
bergschoen
fjellstövel
wandelen door de bergen
fjellvandring
luchtvaartmaatschappij
flyselskap (n)
vreselijk
forferdelig
verkouden
forkjölet
versmaden
forsm:a
vrijer
frier
het hof maken
fri til
vorst
frost
geologisch
geologisk
kijkje, glimp
glött (n)
graniet
granitt
zoekraken
gä seg bort
geld hebben voor
ha räd til
zeeoppervlak
havflate
uithouden
holde ut
hè jakkes!
huff da!
gat
hull (n)
door, erdoor
igjennom
overmorgen
i overmorgen
ijstijd
istid
gooien, weggooien
kaste
keukengerei
kj:okkenutstyr (n)
reuze-
kjempe-
klimmen
klatring
knalrood
knallröd
zich verbinden met
knytte seg til
kou
kulde
kennis, kunde
kunnskap
taille, lijfje; leven
liv (n)