Norsk Ordliste 18-2 Flashcards
1
Q
doel
A
mäl (n)
2
Q
meubel
A
möbel (n)
3
Q
nauwelijks
A
neppe
4
Q
tegenwoordig
A
nä til dags
5
Q
verplicht
A
obligatorisk
6
Q
of
A
om
7
Q
indien nodig
A
om nödvendig
8
Q
oorspronkelijk
A
opprinnelig
9
Q
ompraten, overhalen
A
overtale
10
Q
papier
A
papir (n)
11
Q
passen, schikken
A
passe
12
Q
persoonlijk
A
personlig
13
Q
plan
A
plan
14
Q
praktisch
A
praktisk
15
Q
prijslijst
A
prisliste
16
Q
psychologisch
A
psykologisk
17
Q
verwant
A
pärörende
18
Q
record
A
rekord
19
Q
respect
A
respekt
20
Q
Romeins
A
Romersk
21
Q
roepen
A
rope
22
Q
wapenen, roesten
A
ruste
23
Q
heersen
A
rä(de) (rädde, rädd)
24
Q
verbinding, verbond
A
samband (n)
25
gezelschap, feest
selskap (n)
26
opzetten, uitwerken
sete op (satte, satt)
27
situatie
situasjon
28
schande, schaamte
skam
29
netjes, fatsoenlijk
skikkelig
30
skitocht
skitur
31
hoewel
skjönt
32
schuw, verlegen
sky
33
zodat
slik at
34
stoppen, ophouden, eindigen
slutte
35
zwart
sort
36
Spaans
spansk
37
spelen, morsen
spille
38
koppig
sta
39
stil
stille
40
stevig, vast
stö
41
begeven, in de steek laten
svikte
42
systeem
system (n)
43
zoeken, verzoeken, solliciteren
söke
44
zorgen voor
sörge for
45
zo(veel)
säpass
46
tabel
tabell
47
theater, schouwburg
teater (n)
48
theaterstuk
teaterstykke (n)
49
geval
tilfelle (n)
50
de bergen in
til fjells
51
ofschoon, hoewel
til tross for at
52
getrainde(n)
trente
53
trouw
tro
54
ontrouw
utro
55
slecht weer, noodweer
uvaer (n)
56
goed, wel, toch
vel
57
wenden, keren, (om)draaien
vende
58
wind
vind
59
blijken
vise seg
60
beoordelen, waarderen
vurdere
61
zich bewust zijn van
vaere klar over (var, vaert)
62
weerbericht
vaermelding
