Norsk Ordliste 21-2 Flashcards
1
Q
oom (van moeders kant)
A
morbror
2
Q
opa (van moeders kant)
A
morfar
3
Q
oma (van moeders kant)
A
mormor
4
Q
donker
A
mörk
5
Q
neef
A
nevö
6
Q
nicht
A
niese
7
Q
overgrootvader
A
oldefar
8
Q
overgrootmoeder
A
oldemor
9
Q
behoorlijk, ordelijk
A
ordentlig
10
Q
vaderskindje (meisje)
A
pappajente
11
Q
pasfoto
A
passbilde (n)
12
Q
kantoor voor paspoorten
A
passkontor (n)
13
Q
verpleegtehuis
A
pleiehjem (n)
14
Q
politie
A
politi (n)
15
Q
politiebeamte
A
politifunksjonaer
16
Q
politieman
A
politimann
17
Q
politiebureau
A
politistasjon
18
Q
als het ware
A
pä en mäte
19
Q
samenwonend
A
samboende
20
Q
handtekening
A
signatur
21
Q
gescheiden
A
skilt
22
Q
schema, formulier
A
skjema (n)
23
Q
burgerlijke staat
A
sivilstand
24
Q
spellen
A
stave
25
stempelen
stemple
26
strafregister
strafferegister (n)
27
streng
streng
28
schoonvader
svigerfar
29
schoonouders
svigerforeldre
30
schoonzus(ter)
svigerinne
31
schoonmoeder
svigermor
32
zwager
svoger
33
medelijden hebben met
synes synd pä
34
zowel ..... als
sävel ..... som
35
aanvraagformulier
söknadsskjema (n)
36
broers en zusters
sösken
37
nicht (van zusters kant)
sösterdatter
38
neef (van zusters kant)
söstersönn
39
toelaten, toestaan
tillate (-lot, -latt)
40
zich veroorloven
tillate seg (-lot, -latt)
41
betovergrootvader
tippoldefar
42
betovergrootmoeder
tippoldemor
