Norsk Ordliste 4-1 Flashcards
1
Q
adres
A
adresse
2
Q
tweede, andere
A
annen, annet, andre
3
Q
van, voor
A
av
4
Q
badkamer
A
bad (n)
5
Q
(zich) scheren
A
barbere (seg)
6
Q
bezoeken, opzoeken
A
besöke
7
Q
foto, plaat
A
bilde (n)
8
Q
jou, je
A
deg
9
Q
hun, hen
A
dem
10
Q
u
A
Dem
11
Q
jullie, hun
A
deres
12
Q
uw
A
Deres
13
Q
jouw, je
A
din, ditt, dine
14
Q
eigen
A
egen, eget, egne
15
Q
houden van
A
elske
16
Q
eengezinswoning
A
enebolig
17
Q
etage, verdieping
A
etasje
18
Q
familie, gezin
A
familie
19
Q
vakantie
A
ferie
20
Q
vinden
A
finne
21
Q
verhuizen, verplaatsen
A
flytte
22
Q
verhuizen uit
A
flytte fra
23
Q
verhuizen naar
A
flytte til
24
Q
om te
A
for ä
25
zich verslapen
forsove seg
26
vertellen
fortelle
27
(zich) voelen
föle (seg)
28
eerste
förste
29
krijgen
fä
30
cadeau
gave
31
(zich) verbergen
gjemme (seg)
32
zich verheugen op
glede seg til
33
(zich) verheugen
glede (seg)
34
vergeten
glemme
35
genoeg ruimte
god plass
36
groen
grönn
37
god
gud
38
hem
ham
39
zijn
hans
40
haar
henne
41
haar
hennes
42
thuis
hjemme
43
bij
hos
44
wie?
hvem?
45
hoe?
hvordan?
46
toch, immers
jo
47
werken
jobbe
48
koud
kald(t)
49
kat
katt
50
(zich) vervelen
kjede (seg)
51
kennen
kjenne
52
keuken
kjökken (n)
53
(zich) uitkleden
kle av (seg)
54
(zich) aankleden
kle pä (seg)
55
flat
leilighet
56
logeren
ligge over
57
vlak in de buurt, vlakbij
like i naerheten
58
portefeuille
lommebok
59
maar
men
60
midden in
midt i