Norsk Ordliste 31-1 Flashcards
inspanning
anstrengelse
geheelonthouders
avholdsfolk (n)
bakboord
babord
bar
bar
roem
berömmelse
beer
björn
bloembed
blomsterbed (n)
Brit
brite
geven om, zich iets aantrekken van
bry seg om
dek
dekk (n)
deelnemen
delta (-tok,-tatt)
sneltrein
ekspresstog (n)
ligstoel
fluktstol
ondernemen, doen
foreta (-tok,-tatt)
verongelukken
forulykke
vogelnest
fuglerede (n)
gevolg, aanhang
fölge (n)
van plan zijn
ha tenkt ä
informatiehal
informasjonshall
China
Kina
concurrentie; wedstrijd
konkurranse
patrijspoort
ku-öye (n)
kunstverk
kunstverk (n)
loopplank
landgang
dorp
landsby
speelruimte, speelkamer
lekerom (n)
levenswijze
levemäte
levenswijze
levevis
reddingsgordel
livbelte (n)
reddingsboot
livbät
reddingsvest
livvest
stoptrein
lokaltog (n)
luchtschip, zeppelin
luftskip (n)
stewardess op en boot
lugardame
magnetisch
magnetisk
man overboord
mann overbord