Norsk Ordliste 9-1 Flashcards
adreskaart
adressekort (n)
gepast, precies
akkurat
al
allerede
allemaal
alle sammen
toch
allikevel, likevel
altijd
alltid
eend
and
eendeweend
ande vande
bank
bank
kinderboek
barnebok
beek
bekk
bedrag
belöp (n)
voortdurend
bestandig
bloem
blomst
weg
bort
goed
bra
circa
cirka
die
den
daarom
derfor
daar zit wel wat in
det kan det vaere noe i
dan
enn
eenzaam
ensom
briefje van vijftig
femtilapp
vakantie
ferie
spek
flesk (n)
drijven, stromen, vloeien
flyte (flöyt, flytt)
voorbij
forbi
snel
fort
om te
for ä
bevrachten
frakte
overzetten
frakte over
postzegel
frimerke (n)
invullen
fylle ut
wordt/worden ingevuld
fylles ut
(laat) eens kijken
fär vi se …..
oude opa
gamlefar
varken
gris
varkentje zoet
gylte grisesylte
weggaan van
gä fra (gikk, gätt)
haan
hane
hanepaan
hane pane
hard
hard
ook niet
heller ikke
wordt/worden opgehaald
hentes
hoofd
hode (n)
hoofdpostkantoor
hovedpostkontor (n)
wat?
hva?
briefje van honderd
hundrelapp
waar? waarheen?
hvor?
kip,hen
höne
hennepen
höne pöne
identiteitskaart, pasje
identitetskort (n)
inhouden
inneholde
binnen
innen
inhoud
innhold (n)
hap
jafs
ja, juist
javel
kleden
kle
mevrouwtje koekepauwtje
kone krone
langzaam
langsom
legitimatie
legitimasjon
vlak
like
loket
luke
schilderen
male
meneertje koekepeertje
mann brann
meer
mer
geldautomaat
minibank
onder rembours
mot oppkrav
ontvanger
mottaker
mogelijk
mulig