TW9 A1 Flashcards
1
Q
Hij volgt een … Nederlands in Vlaanderen.
A
cursus
2
Q
Mijn zus heeft de … schoonheidsspecialiste gedaan.
A
opleiding
3
Q
Jouw job = jouw … = jouw …
A
baan, werk
4
Q
Wat je professioneel doet = je …
A
beroep
5
Q
De directeur = de …
A
baas
6
Q
De mensen met wie je samenwerkt = de …
A
collega’s
7
Q
De manager … zijn team.
A
leidt
8
Q
Linda … ongeveer 1200 euro per maand.
A
verdient
9
Q
De periode waarin je niet naar school of naar je werk moet = de …
A
vakantie
10
Q
Als je vakantie hebt, ben je …
A
vrij
11
Q
In de … kun je iets eten of drinken.
A
pauze