TW11 A1 Flashcards

1
Q

Als je niet moet werken of niet moet studeren, dan heb je …

A

vakantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de reis = …

A

de tocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Iets wat af is, is …

A

klaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de tijden van VERTREKKEN?

A

vertrok, is vertrokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Als hij voor een half jaar naar Amerika vertrekt, zal het moeilijk zijn om … te nemen.

A

afscheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

arriveren = …

A

aankomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het binnenland >

A

het buitenland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

alles wat je meeneemt op vakantie =

A

de bagage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Morgen vertrek ik op vakantie, maar ik moet mijn … nog pakken!

A

koffer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de informatie = …

A

de inlichting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Officieel document met je foto, je geboortedatum om te bewijzen wie je bent.

A

het paspoort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Een papier dat je moet invullen = …

A

het formulier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hier slapen de meeste mensen als ze in een vreemd land zijn = …

A

het hotel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de tijden van BLIJVEN?

A

bleef, is gebleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

In de badkamer staat een … of een …. .

A

douche of een bad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Als je pipi moet doen, ga je naar het …

A

toilet / wc

17
Q

Hier kan je iets drinken = …

A

het café

18
Q

Hier kan je iets eten = …

A

het restaurant

19
Q

Drinken doe je uit een …

A

glas

20
Q

Koffie drinken doe je uit een …

A

kop

21
Q

Een drankje dat mannen graag drinken op café = …

A

het bier

22
Q

Alcoholische drank gemaakt van druiven = …

A

de wijn

23
Q

Het menu = …

A

de menukaart

24
Q

Wat zijn de tijden van KIEZEN?

A

koos, heeft gekozen

25
Q

de keus = …

A

de keuze

26
Q

Als je gedaan hebt met eten in een restaurant, moet je de … vragen.

A

rekening

27
Q

Als je niets moet betalen, dan is het …

A

gratis

28
Q

jong >

A

oud

29
Q

Het gebouw waar Christenen samenkomen om te bidden = …

A

de kerk

30
Q

Het geheel van gebeurtenissen op gebied van kunst, ontspanning, uitgaan, … = …

A

de cultuur