TW25 A1 Flashcards
1
Q
Wil je … kopje thee?
A
een
2
Q
ik, jij, hij, zij, wij, …, zij.
A
jullie
3
Q
Professor, ik zal … opbellen vanavond.
A
u
4
Q
mijn = ….
A
m’n
5
Q
Heb jij deze tekening … gemaakt?
A
zelf
6
Q
Zie je … meisje daar?
A
dat
7
Q
Zie je … meisje hier?
A
dit
8
Q
elk = …
A
ieder
9
Q
Je mag dat niet doen = … mag dat niet doen.
A
Men
10
Q
een persoon = …
A
iemand
11
Q
geen enkele persoon = …
A
niemand
12
Q
beide = …
A
allebei
13
Q
mekaar = …
A
elkaar
14
Q
zulk = …
A
zo’n
15
Q
ik hou van peper … zout.
A
en