TW25 A1 Flashcards

1
Q

Wil je … kopje thee?

A

een

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ik, jij, hij, zij, wij, …, zij.

A

jullie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Professor, ik zal … opbellen vanavond.

A

u

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

mijn = ….

A

m’n

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Heb jij deze tekening … gemaakt?

A

zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Zie je … meisje daar?

A

dat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Zie je … meisje hier?

A

dit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

elk = …

A

ieder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Je mag dat niet doen = … mag dat niet doen.

A

Men

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een persoon = …

A

iemand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

geen enkele persoon = …

A

niemand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

beide = …

A

allebei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

mekaar = …

A

elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

zulk = …

A

zo’n

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ik hou van peper … zout.

A

en

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ik vind … jij mooi bent.

A

dat

17
Q

Wil je koffie … thee? Ik wil thee!

A

of

18
Q

… Pieter leest, danst Charlotte op tafel.

A

Terwijl

19
Q

Julie is heel mooi, … ze is niet lief.

A

maar

20
Q

Petra gaat elke dag naar school, … in het weekend.

A

behalve

21
Q

Max gaat niet slapen,… hij niet moe is .

A

omdat

22
Q

Max gaat niet slapen, … hij is niet moe.

A

want

23
Q

wanneer = …

A

als

24
Q

… ik geld had, … zou ik naar Hawai gaan.

A

Als (…) dan (…)

25
Q

Ik vind het een leuke stad, maar … wil ik er niet wonen.

A

toch

26
Q

… iedereen aangekomen is, kan de les beginnen.

A

Nu

27
Q

… ik klaar ben, kom ik naar jou!

A

Zodra

28
Q

Je kunt een beurs krijgen op … … je goede punten haalt.

A

(op) voorwaarde dat