TW3 A2 Flashcards

1
Q

Zwaar ziek = …

A

ernstig ziek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe noem je een persoon die ziek is?

A

de zieke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe het gaat met je lichaam = …

A

de gezondheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ik ben … ziek.

A

ernstig/zwaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Als ik teveel alcohol drink dan … ik … … mijn maag.

A

heb ik last van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de tijden van LIJDEN?

A

leed, geleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een ziekte hebben = …

A

lijden aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Als ik pijn heb aan mijn hoofd, dan heb ik …

A

hoofdpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verdwijnen, weggaan = …

A

overgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ik heb veel spierpijn en koorts, volgens mij heb ik de …

A

griep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Als je veel hoest en niest, dan ben je …

A

verkouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Mijn tante heeft een virus … in Afrika.

A

opgelopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Als je jezelf gesneden hebt, dan komt er … uit je vinger.

A

bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Als je hart plots stopt met werken, dan heb je een …

A

hartaanval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De kans dat er iets erg gebeurt = …

A

gevaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat ben je …! Je hebt helemaal niet gehuild!

A

flink

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Na al dat lopen, zijn mijn spieren …

A

stijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hij breekt dit gemakkelijk, hij heeft veel … in zijn armen.

A

kracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bij het skiën heb ik mijn been …

20
Q

Ik lig niet graag in een …, met al die zieke mensen.

A

ziekenhuis

21
Q

De ziekenwagen =

A

de ambulance

22
Q

Als je ziek bent, dan … je naar … …

A

ga je naar de dokter

23
Q

De hulp = …

A

de assistentie

24
Q

Fysiek = …

A

lichamelijk

25
Geestelijk = …
psychisch
26
Geef de tijden van ONDERZOEKEN.
onderzocht, onderzocht
27
Het onderzoeken van iets of iemand = een …
onderzoek
28
Een zieke verzorgen = een zieke …
verplegen
29
Een medicijn moet je …
innemen
30
De verkoper in de apotheek = de …
apotheker
31
De ingreep =
de operatie
32
Om af te vallen, moet je …
bewegen
33
De verzorging door je arts = een …
behandeling
34
Tot rust komen = …
zich ontspannen
35
Een condoom biedt je … tegen aids.
bescherming
36
Om niet zwanger te worden gebruik je …
anticonceptie
37
Als je ervoor zorgt dat iemand niet valt, dan … je hem/haar.
ondersteun
38
Wat zijn de tijden van REDDEN?
redde, gered
39
De EHBO = … (voluit)
Eerste Hulp Bij Ongevallen
40
Ik ben … tegen auto-ongevallen.
verzekerd
41
Ik … me … bij deze club.
sluit … aan
42
Doodgaan = …
sterven/overlijden
43
Je mag geen … drinken als je nog met de auto moet rijden.
alcohol
44
Als je rookt, komt er … uit je mond.
rook
45
Welk verbum kan je combineren met “drugs …”?
gebruiken
46
Iemand die drugs gebruikt = een…
gebruiker