TW16 A1 Flashcards
1
Q
Een … heeft 5 vingers.
A
hand
2
Q
Veel speelgoed wordt gemaakt in … in China.
A
fabrieken
3
Q
aanwezig >
A
afwezig
4
Q
Iemand die op een kantoor werkt en iemand anders helpt is een …
A
assistent
5
Q
een apparaat waarmee je iemand kunt opbellen = …
A
de telefoon
6
Q
Wat zijn de tijden van ORGANISEREN?
A
organiseerde, heeft georganiseerd
7
Q
een geschreven bericht dat je iemand stuurt = …
A
de brief
8
Q
Groeten en fruit kun je op de … kopen.
A
markt
9
Q
de onderneming = …
A
het bedrijf
10
Q
de baas van een instelling of bedrijf = …
A
de directeur / de directrice
11
Q
kopen >
A
verkopen
12
Q
een product in een winkel = …
A
het artikel (pluralis: de artikelen!)
13
Q
sturen = …
A
zenden
14
Q
… is koning. (in een winkel)
A
Klant
15
Q
duur >
A
goedkoop