TW20 A2 Flashcards
- Er is brand in Antwerpen. De brandweer is …
ter plaatse
- Kinderen hebben veel plaats nodig om te spelen = kinderen hebben veel … nodig om te spelen.
ruimte
- groot = …
ruim
- Denk je dat het goed zal gaan? Zie je … … ?
het zitten?
- je mag de 10 eurocent houden = laat die 10 eurocent … …
maar zitten
- waar ben je nu? = waar … je je nu?
bevind
- uitkijken op = …
uitzien op
- de kinderen zitten … naast elkaar. Ze hebben bijna geen plaats!
dicht
- niet ver van = in … … …
in de buurt van
- een deel van een stad of een dorp = …
wijk
- in … … zag ik iemand lopen, maar ik weet niet wie, want het was veel te ver.
de verte
- Het … …: we gaan trouwen!
het is zover
- Voor … … …, is het morgen school.
voor zover ik weet
- Tot hier, tot dit punt = … …
tot zover
- onderste >
bovenste
- bovenaan >
onderaan
- Er zit een … in mijn sok! Ik moet nieuwe sokken kopen!
gat
- Jan zit links van mij en Jules zit rechts van mij. Ik zit … … … .
in het midden
- rechterkant >
linkerkant
- steeds rechtdoor = … rechtdoor
alsmaar
- de kant = …
de zijde
- Aan … … … wil ik reizen, maar aan … … … wil ik thuisblijven.
de ene kant, de andere kant
- de binnenkant >
de buitenkant
- de voorkant >
de achterkant
- op een andere plaats = ergens …
anders
- hierboven >
hieronder
- op sommige plaatsen heeft het gesneeuwd = … en … heeft het gesneeuwd.
hier en daar
- rond = …
om
- Zie je die tafel? Zet de stoelen daar maar … . (niet rond)
omheen
- op de voorste plaats in de kerk = … in de kerk
vooraan
- vooraan >
achteraan
- de mensen op de laatste rij = de mensen op de … rij
achterste
- Ik woon in Antwerpen = ik woon … Antwerpen
te
- uitvoerig = …
uitgebreid
- niet volledig, met weinig details = …
beperkt
- het gebied
de streek
- op … … van computers weet ik heel weinig!
op het gebied van
- op een andere plaats = …
elders
- lokaal = …
plaatselijk
- landelijk >
regionaal
- wereldwijd = …
mondiaal
- de afwezigheid >
de aanwezigheid
- te laat >
op tijd
- een korte tijd = …
een tijdje
- na korte tijd = … … …
na een tijdje
- sinds korte tijd ben ik ‘s avonds heel moe = De … … ben ik ‘s avonds heel moe.
de laatste tijd
- Ondertussen = In … …
in de tussentijd
- Pardon, mevrouw. Weet u hoe laat het is? = Pardon, mevrouw. Heeft … … … ?
heeft u de tijd?
- af en toe = nu en dan = soms = …
van tijd tot tijd
- voor een bepaalde tijd = …
tijdelijk
- vroeger = in … …
in het verleden
- De laatste keer dat ik hem gezien heb, was met Kerstmis. Ik heb hem … het … gezien met Kerstmis.
voor het laatst
- voorbij = …
afgelopen
- soms = af en toe = … en …
nu en dan
- Tot nu heeft nog niemand gewonnen = Tot … … heeft nog niemand gewonnen.
tot nu toe
- a.s. = …
aanstaand
- het verleden >
de toekomst
- 100 jaar = …
een eeuw
- Ik rook elke dag een sigaret = ik rook … … een sigaret
per dag
- Ik geniet van het leven. Ik leef van … … dag.
van dag tot dag
- ze is altijd boos! = ze is … en … boos!
dag en nacht
- tegenwoordig, in deze tijd = vandaag … …
vandaag de dag
- elke dag = …
dagelijks
- elke week = …
wekelijks
- elke maand = …
maandelijks
- elk jaar = …
jaarlijks
- een datum kiezen = een datum …
prikken
- de ochtend van gisteren = …
gisterenochtend
- de middag van gisteren = …
gisterenmiddag
- de dag voor gisteren = …
eergisteren
- de dag na morgen = …
overmorgen
- de namiddag >
de voormiddag
- Tussen 0 en 6 uur ‘s nachts = … in … …
midden in de nacht
- in de middag = …
s middags
- tijdens de dag = …
overdag
- op tijd >
te laat
- nu = op … …
op dit moment
- plotseling = op … … …
op een gegeven moment
- ogenblikje = …
momentje
- tegelijkertijd = …
tegelijk
- een korte tijd later = … later
even later
- ongeveer om 8u = … een … …
om een uur of
- elk uur moet je een pilletje nemen = … het uur
om het uur
- helemaal opnieuw beginnen = van … af … beginnen
van voren af aan
- inmiddels = intussen = …
ondertussen
- voor de eerste keer = voor … …
voor het eerst
- oorspronkelijk = …
aanvankelijk
- aanvankelijk = oorspronkelijk = in … …
in eerste instantie
- iets heel leuk vinden, iets geweldig vinden = iets … … vinden
het einde
- als laatste = tot …
slot
- stoppen = …
eindigen
- met iets stoppen, een einde maken aan iets = …
beëindigen
- dat is alles. … heb ik niets te zeggen. =
verder
- na het moment dat Jan een douche nam, ging hij eten. = … Jan een douche nam, ging hij eten.
nadat
- vroeger, toen = …
indertijd
- één keer per week = … per week
eenmaal
- bijna nooit = …
zelden
- mijn hele leven lang = voor …
altijd
- het regent nog altijd = het regent … …
nog steeds
- meer en meer = … meer
steeds meer
- Elisa komt altijd te laat = Elisa komt … te laat.
steevast
- sinds= …
sedert
- Ik moet een brief schrijven. Kijk jij … maar tv tot ik klaar ben.
zolang
- … ik een nieuwe computer koop, moet ik eerst nog geld sparen!
voor(dat)
- Het restaurant is voor een paar maanden gesloten = het restaurant is … gesloten.
tijdelijk
- juist = net = …
pas
- daarnet = zo-even = …
zojuist of zopas
- Net voor de match begon, is het beginnen regenen = … voor de match begon, is het beginnen regenen.
vlak
- koop jij soms dure kleren? = koop jij w…. Dure kleren?
weleens
- Ik heb nog veel huiswerk. Mijn huiswerk is nog … … klaar!
lang niet
- Ben je nu al moe? Het is … … 10.00u!
nog maar
- weer = opnieuw = a…..
alweer
- Elke keer als er iemand komt, wordt hij boos. = … als er iemand komt, wordt hij boos.
telkens
- U moet de papieren zo … … opsturen. Hoe sneller, hoe beter!
spoedig mogelijk
- We krijgen over een korte tijd een nieuwe collega = we krijgen … een nieuwe collega.
binnenkort
- De laatste datum dat je kan komen, is maandag 10 juni. = de … datum dat je kan komen, is maandag 10 juni.
uiterste
- Wanneer heb je Joris … het … gezien? -> Gisteren!
voor het laatst
- een schema van het jaar = een k….
kalender
- veel dagen na elkaar
dagenlang
- Ik eet 1 appel en Julie eet 2 appels. Er … nog 2 appels … .
blijven over
- Ik krijg de resultaten morgen pas. Ik moet dus nog even a….. .
afwachten