TW4 A1 2015 Flashcards

1
Q

Als ik val, dan v… ik pijn

A

voel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

‘ik … …. ….’, zei Romeo tegen Julia.

A

hou van jou

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Content = …

A

tevreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vrolijk, tevreden = …

A

blij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

… nieuwjaar!!!

A

gelukkig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ik heb vandaag 20 euro op de grond gevonden. Wat heb ik … !

A

geluk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Erg fijn = …

A

heerlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Fantastisch = …

A

geweldig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ik drink … thee dan koffie.

A

liever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

David komt … naar school. Hij vindt het leuk.

A

graag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Nico zwemt graag, maar het … gaat hij naar de cinema.

A

liefst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Iets graag willen doen = …

A

zin hebben in iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Heb je honger? Ja! Ik heb … … frietjes.

A

trek in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

“Hahaha” (verbum) =

A

lachen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Plezierig = …

A

plezant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer de zon schijnt, … we … de zon.

A

genieten van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Veel kleine kinderen zijn … bang van mummies.

A

bang / angstig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Boos op = …

A

kwaad op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Vreselijk = …

A

verschrikkelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Spijtig = …

A

jammer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Helaas = …

A

jammer genoeg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Ik heb Bernard pijn gedaan. Ik … er … van.

A

ik heb er spijt van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

De zon schijnt vandaag! Ik … dat het morgen ook mooi weer is.

A

hoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Julia is moe. Ze … al gaan slapen.

A

wil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Willen dat iets gebeurt of dat je iets krijgt = …
wensen
26
Mooi, plezierig, aardig = …
leuk
27
Zonder gevaar = …
veilig
28
Wanneer je huilt, heb je …
verdriet
29
Wanneer je verdriet hebt, moet je …
huilen
30
Zonder andere mensen = …
alleen
31
Toen je op vakantie was, heb ik je heel erg …
gemist
32
Julie is niet op tijd. Het is haar … dat we te laat zijn.
schuld
33
Ik ga vroeg slapen, want ik ben erg …
moe
34
Wanneer twee mensen erg boos zijn op elkaar, dan hebben ze …
ruzie
35
De directeur zit in Frankrijk. Hij … hier vandaag niet.
is
36
Als ik een toets maak, dan moet ik heel goed …
nadenken
37
“Je vindt het dus leuk?” - ‘Nee, dat is niet wat ik …’
bedoel
38
Snappen =…
berijpen
39
Wat zullen we doen? Heb je een … ?
idee
40
Iets beleven in je hoofd terwijl je slaapt = …
dromen
41
Iets wat je zegt om mensen te laten lachen = …
grap
42
Als je iets … vindt, moet je lachen.
grappig
43
Niet slim, stom = …
dom
44
“Heb je hem al eens gezien?” - “Neen. Ik … hem niet.”
ken
45
Wat … je van mijn nieuwe schoenen?
vind
46
Negatief >
positief
47
Positief >
negatief
48
Na een lange … vonden we nog altijd geen oplossing!
discussie
49
Raar, vreemd = …
gek
50
Gewoon = …
normaal
51
Heel erg moeilijk = …
ingewikkeld
52
Marie kijkt sip. Ze … verdrietig, maar eigenlijk is ze heel blij.
lijkt
53
Zonder twijfel = …
zeker
54
Bij … problemen, kan je ons altijd telefoneren!
eventuele
55
We moeten Jan helpen. Hij heeft een …
probleem
56
We moeten het probleem … !
oplossen
57
Hoe heet jij? Ik ben je naam …
vergeten
58
Vermoedelijk = …
waarschijnlijk
59
Met een enquête kan ik iets …
onderzoeken
60
Het besluit = …
de conclusie
61
Wat een rommel! Hier is te weinig …
orde
62
Koop ik popcorn of chocolade? Wat een moeilijke … !
keuze
63
De suggestie = …
voorstel
64
Je liegt! Je spreekt de … niet!
waarheid
65
Gewoonlijk = …
meestal
66
Je moet … zijn als je de straat oversteekt!
voorzichtig
67
Jules lacht hard, hij vindt het heel …
grappig
68
Raar, vreemd = …
gek
69
Belachelijk = …
idioot
70
Mijn papa is een … vader.
goede
71
Vriendelijk, lief = …
aardig
72
Wie veel beweegt en veel praat, is …
druk
73
Wie niet druk is, is …
rustig
74
Hard roepen = … roepen
luid
75
Met goede manieren = …
beleefd
76
Vandaag heb ik … mijn directeur gezien. Dat had ik niet verwacht!
toevallig
77
Ik weet niet waar mijn sleutels zijn. Ik ben ze … . Kan jij me helpen …? Zo zal ik ze sneller … .
verloren, zoeken, vinden
78
In deze kamer hangt een goede sfeer. Het is er heel …
gezellig
79
Ernstig =
serieus
80
Juan scoorde vijf goals. Zijn coach is heel ….
trots
81
Wie de waarheid vertelt, is … .
eerlijk
82
Iets wat moet, is …
verplicht
83
Trachten = …
proberen
84
Ik heb aan mama iets gevraagd, maar ze antwoordt niet. Ik krijg geen … .
reactie
85
Sofie heeft lekkere soep …
gemaakt
86
Je moet dit allemaal maken. Zal je dat … ?
lukken
87
“… je het … dat we vertrekken? “ - “Ja hoor! Geen probleem!”
vind je het goed
88
“Wil jij in het water springen?” - ‘Neen! Dat … ik niet!’
durf
89
“We gaan naar de cinema!” - ‘wie heeft dat … ?’
beslist