TW10 A2 Flashcards

1
Q

De tijd waarin ik niet voor school werk is … …

A

vrije tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De school heeft in het weekend twee leuke … gepland.

A

activiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ik … … tennis.

A

doe aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ik vind vooral wiskunde interessant = ik … … vooral … wiskunde

A

interesseer me (vooral) voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de interesse = …

A

de belangstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

plezier hebben = … …

A

plezier maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de disco = …

A

de discotheek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ik … liever … Ik ga niet zo graag uit.

A

blijf (liever) thuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ik ga graag naar een … van The Rolling Stones.

A

concert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Iets wat gebeurt is een …

A

gebeurtenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de stichting = de …

A

vzw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ik ben … bij deze club.

A

lid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ik steun deze club dus ik betaal een …

A

bijdrage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bij elkaar brengen = …

A

verzamelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ik speel viool, een klassiek …

A

instrument

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn de tijden van TEKENEN?

A

tekende, heeft getekend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Een schilder … een schilderij.

A

schildert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

De foto’s werden gemaakt en … door de fotograaf.

A

ontwikkeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Klaas staat helemaal vooraan, hij staat op de …

A

voorgrond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Jan zie je bijna niet op de foto staan, hij staat op de …

A

achtergrond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Op de computer heb je … nodig.

A

internet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Barbie is een …

A

pop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welk substantief kan je maken met het werkwoord ‘spelen’?

A

spel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Bij deze … moet je heel moeilijke vragen oplossen.

A

quiz

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hé nu is het mijn … Jij was de vorige keer eerst.

A

beurt

26
Q

met de kaarten spelen = …

A

kaarten

27
Q

een pak kaarten om mee te spelen = een …

A

kaartspel

28
Q

Je mag niet vals spelen, je moet de … volgen.

A

regels

29
Q

Als je een wedstrijd wint, behaal je de …

A

overwinning

30
Q

een prijs die je krijgt als je wint = …

A

de beker

31
Q

het terrein = …

A

het veld

32
Q

het beste resultaat dat iemand ooit gehaald heeft = …

A

het record

33
Q

gooien = …

A

werpen

34
Q

hard lopen = …

A

rennen

35
Q

snel lopen als sport = …

A

hardlopen

36
Q

Deze … is spannend. Ik ben benieuwd wie de snelste wielrenner is.

A

koers

37
Q

sport die je in of op het water doet = …

A

de watersport

38
Q

een groot bad waar je in kan zwemmen = …

A

het zwembad

39
Q

De jongens dragen een … en de meisjes een … in het zwembad.

A

zwembroek, badpak

40
Q

Skiën doe je alleen in de winter, het is een …

A

wintersport

41
Q

groep mensen die samen aan een sport doen = …

A

de ploeg

42
Q

een voetbalploeg bestaat uit 11 …

A

spelers

43
Q

Als ik naar een concert ga dan zit ik in …

A

het publiek

44
Q

Mensen die naast elkaar of achter elkaar in een lijn staan vormen een …

A

rij

45
Q

De … waar dit feest plaatsvindt is echt groot.

A

zaal

46
Q

Shakespeare schreef stukken voor het …

A

toneel

47
Q

De … heeft de leiding over het maken van een film

A

regisseur

48
Q

Dat wat je ziet op tv is het …

A

beeld

49
Q

Een progamma dat opnieuw wordt uitgezonden is een …

A

herhaling

50
Q

de zender = …

A

het station

51
Q

laten zien, tonen = …

A

vertonen

52
Q

Pasen is een officiële …

A

feestdag

53
Q

het feestje = …

A

het partijtje

54
Q

feesten = …

A

feestvieren

55
Q

iemand die jarig is = …

A

de jarige

56
Q

Op je … krijg je veel cadeaus en kaarten.

A

verjaardag

57
Q

iets als cadeau geven = …

A

schenken

58
Q

Op … krijgt mama een leuk cadeau.

A

Moederdag

59
Q

Op … krijgt papa een leuk cadeau.

A

Vaderdag

60
Q

meemaken = …

A

beleven