TW22 A2 Flashcards

1
Q

met heel veel details = …

A

uitgebreid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

heel veel / ontelbaar = …

A

talloos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Op het concert was er een groot aantal mensen = Er was een … mensen.

A

massa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een rij dingen achter elkaar = …

A

de reeks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de lading = …

A

de vracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

1/4 = …

A

het kwart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het totaal = …

A

het geheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

al met al = …

A

al bij al

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

met iedereen = met z’n …

A

allen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

verschillende = …

A

verscheidene / meerdere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

twee keer = …

A

dubbel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een groep van twee mensen of dingen = …

A

het tweetal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

nog eens = …

A

nog een keer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

helemaal geen = …

A

totaal geen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

, = …

A

de komma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

% = …

A

het procent / het percent

17
Q

hoofdzakelijk = …

A

vooral / voornamelijk

18
Q

24 is een …

A

cijfer

19
Q

0 = …

A

de nul

20
Q

1,5 = …

A

anderhalf

21
Q

alleen iets doen = …

A

in je eentje iets doen

22
Q

een keer = …

A

eenmaal

23
Q

twee keer = …

A

tweemaal

24
Q

drie keer = …

A

driemaal

25
Q

4, 8, 12 zijn … getallen.

A

even

26
Q

5, 7, 9 zijn … getallen.

A

oneven

27
Q

De … van de kathedraal van Antwerpen bedraagt 123m.

A

hoogte

28
Q

mm = …

A

de millimeter

29
Q

cm = …

A

de centimeter

30
Q

g = …

A

de/het gram

31
Q

kg = …

A

de/het kilogram

32
Q

1000 kg = …

A

de ton

33
Q

eenheid waarmee je de grootte van iets aangeeft = …

A

de maat

34
Q

matig, zonder te overdrijven = …

A

met mate

35
Q

een relatie tussen dingen = …

A

de verhouding

36
Q

de maatstaf voor verhoudingen = …

A

de schaal