TW14 A2 Flashcards

1
Q

De verschillen tussen mannen en vrouwen zijn … bewezen.

A

wetenschappelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ik ben een … , ik doe wetenschappelijke studies.

A

wetenschapper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De … is op zoek naar een medicijn tegen kanker.

A

wetenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Als je een formule gebruikt, dan … je een formule …

A

pas (je een formule) toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de methode = …

A

het systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de manier = …

A

de wijze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welk substantief kan je van “onderzoeken” maken?

A

het onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de tijden van KLAARZETTEN?

A

zette klaar, klaargezet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

beslissen = …

A

bepalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De coach bekijkt de testen en geeft punten, hij … de testen

A

beoordeelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

met veel details = …

A

uitgebreid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Dit is een voorbeeld en het is normaal, het is dus de …

A

norm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de kwaliteit of hoogte van iets = …

A

niveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Iemand die een presentatie geeft, is een …

A

spreker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een samenkomst om te luisteren naar lezingen over hetzelfde onderwerp = …

A

het congres

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gedachten en ideeën die iets verklaren = …

A

theorie

17
Q

Wat zijn de tijden van ONTDEKKEN?

A

ontdekte, ondekt

18
Q

praktisch gezien >

A

theoretisch gezien

19
Q

Iets wat je erg goed doet is een …

A

prestatie

20
Q

Deze professor is heel erg bekend voor zijn werk in biologie, hij is een ….

A

autoriteit / specialist

21
Q

anders dan anderen zijn = …

A

zich onderscheiden

22
Q

De … is de wetenschap die naar het verleden kijkt.

A

geschiedenis

23
Q

iets wat met chemie te maken heeft = iets …

A

chemisch

24
Q

De … bestudeert hoe mensen denken en zich gedragen.

A

psychologie

25
Q

De … bestudeert hoe mensen in een maatschappij leven.

A

sociologie

26
Q

Geld en handel maken deel uit van de …

A

economie

27
Q

Als het apparaat niet meer werkt, dan kan er een … storing zijn

A

technische

28
Q

de elektriciteit = de …

A

stroom

29
Q

Geef de tijden van FUNCTIONEREN.

A

functioneerde, gefunctioneerd

30
Q

De manier waarop iets werkt = …

A

de werking

31
Q

Ik kan dit gemakkelijk doormidden breken, ik heb veel … in mijn armen.

A

kracht

32
Q

Welk substantief kan je van “sterk” maken?

A

de sterkte

33
Q

Gebruikt worden voor iets = …

A

dienen (voor / tot / om)

34
Q

Op een knop duwen = op een knop …

A

drukken

35
Q

Het boekje waarin staat hoe iets werkt = …

A

de handleiding