TW4 A2 2015 Flashcards

1
Q

Ik ga naar de dokter als ik … niet goed …

A

me, voel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Volgens mij = …

A

naar mijn gevoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De leraar … …. …. dat de studenten geen zin hebben in de les.

A

heeft het gevoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gek zijn op = …

A

dol zijn op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Voor mijn verjaardag heb ik een auto gekregen van mijn ouders. Ik ben hen heel … .

A

dankbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Morgen ben ik jarig. Ik … … naar mijn verjaardagsfeest!

A

kijk uit naar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Na lang zeuren, heeft Julie haar … … .

A

zin gekregen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ik heb zin in frietjes = ik … … … frietjes

A

heb trek in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ik moet altijd … … jouw grapjes.

A

lachen om

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Plezierig = …

A

plezant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vermaken = …

A

amuseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Een blij gevoel, plezier = …

A

de vreugde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Veel kleine kinderen zijn … in het donker.

A

bang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

“Kan je naar het feest komen?” - Ik … … van …

A

ben bang van niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ik zag een spook en … heel hard!

A

schrok

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

… je … z…. Alles komt wel goed!

A

Maak je geen zorgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Nerveus = …

A

zenuwachtig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hij komt altijd te laat. Dat … me.

A

irriteert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Boos = …

A

kwaad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Niet fijn, niet aardig, onaangenaam = …

A

vervelend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Dit boek is heel saai. Ik … me

A

verveel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Morgen moet ik heel de dag studeren! Ik … ervan.

A

baal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Ik vind dat meisje helemaal niet leuk. Ik … haar.

A

haat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Verschrikkelijk = …

A

vreselijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Onaangenaam, vervelend = …
naar
26
Kan je niet komen? Dat is …!
jammer
27
Ik had zoiets doms niet mogen zeggen. Ik heb … … …
er spijt van
28
Het was een grote … voor Tom dat ze niet gewonnen had.
teleurstelling
29
Ik ga morgen heel de dag voetballen dus ik … dat het morgen mooi weer wordt.
hoop
30
De dokter zegt dat er geen … meer is: oma is te ziek en zal niet meer lang leven.
hoop
31
Het … … niks … … waar we op vakantie gaan! Ik heb er toch geen zin in!
het kan me niks schelen
32
Wat is het probleem? = … … … ?
wat scheelt er?
33
Ik ben moe. Ik … gaan slapen.
wil
34
Mijn grootste … is parachutespringen.
wens
35
’s Nachts mag je niet alleen door de stad lopen: dat is … .
gevaarlijk
36
Mauro huilt. Hij heeft … .
verdriet
37
Verdrietig = …
triestig
38
Als je huilt, dan heb je … in je ogen.
tranen
39
Heb jij geen … van die harde muziek bij de buren? (geen hoofdpijn)
last
40
Als je je alleen voelt, dan ben je …
eenzaam
41
Toen je weg was, heb ik je heel hard …
gemist
42
Bloemen? Voor mij? Wat een … !!!
verrassing
43
Verwonderen = …
verbazen
44
Het is mijn … dat we te laat zijn. Sorry.
schuld
45
Ik ga vroeg slapen. Ik ben …
moe
46
Als mijn liefje met iemand anders danst, word ik …
jaloers
47
Iemand die heel triest en verdrietig is, is …
depressief
48
Sara huilt heel snel, ze is erg …
gevoelig
49
Het is een … om op deze universiteit te studeren.
eer
50
De waardering, het respect = …
het aanzien
51
Geloven dat iemand eerlijk is = …
vertrouwen
52
Erg vriendelijk vinden, waardering hebben voor = …
op prijs stellen
53
Ik kan me niet concentreren! Ik … heel de tijd … jou!
denken aan
54
Excuseer, mag ik even jullie … ? Ik wil iets vertellen!
aandacht
55
Waarom zeg je toch zoiets doms? Gebruik toch je … !
verstand
56
Het is belangrijk je lichaam én je … te ontwikkelen.
geest
57
Geestelijk = …
psychisch
58
Wat wil je bereiken, wat is je … ?
doel
59
Begrijpen = …
snappen
60
Ik kan morgen niet naar de les komen, mijn opa is overleden. Ik hoop dat u … heeft voor de situatie.
begrip
61
Begrijpen en accepteren = …
inzien
62
Maarten is heel verstandig. Hij heeft veel …. (niet verstand)
inzicht
63
Mathilde is al 15 jaar leerkracht. Ze heeft veel …
ervaring
64
Voor de … zei Henk dat hij Hendricus heette.
grap
65
De grap = …
mop
66
Ik weet niet wat doen. Ik … me.
verveel
67
Misschien, dat zou kunnen = …
wie weet
68
De dokter heeft Joris op de … … van het slechte nieuws.
op de hoogte gebracht
69
Vanbuiten = …
uit het hoofd
70
Intelligent = …
slim
71
Wijs = …
verstandig
72
Ik wil iets anders spelen, want hier … ik niets … .
vind ik niets aan
73
Denken, vinden = …
van mening zijn
74
In een democratie mag iedereen voor zijn … … .
mening uitkomen
75
Mijn moeder en ik denken vaak iets anders. We … erg van … .
verschillen van mening
76
Ik ben het helemaal met je eens = ik ben het … … … met je eens.
in elk opzicht
77
Positief >
negatief
78
Vroeger was het een … als mensen wilden scheiden. Nu is het helemaal niet zo erg meer!
schande
79
We hebben … niet op vakantie te gaan, omdat we niet genoeg geld hebben. (niet beslist)
besloten
80
Ik vind je auto super! = ik vind je auto … … .
te gek
81
Simpel = …
eenvoudig
82
Men zegt dat = het … dat
schijnt
83
Naar … … heeft Annelies een nieuwe vriend!
het schijnt
84
Uit onderzoek … dat steeds minder mensen roken.
blijkt
85
De zaak = …
de kwestie
86
Het antwoord op de vraag = de …
oplossing
87
Hij keek naar zijn horloge en … zich dat hij te laat ging zijn.
realiseerde
88
Ik weet het niet meer = ik kan het … niet meer … .
me herinneren
89
De fotograaf neemt een foto ter … … mijn verjaardagsfeest.
herinnering aan
90
Mark is 30 jaar en heeft nog steeds geen lief! Kan je je dat … ?
voorstellen
91
Aannemen = …
veronderstellen
92
Denken dat iets misschien zo is = …
vemoeden
93
Julie kwam … de … dat ze een kind wilde.
to de conclusie
94
Aantonen = …
bewijzen
95
Juist of goed zijn = … … zijn.
in orde
96
Wil je dat boek? … in … . Ik koop het voor je!
komt in orde
97
Zwemmen kan je alleen maar leren in … … .
de praktijk
98
Ik begrijp niet waarom je met Tom getrouwd bent. Wat een domme … !
keuze
99
Als je genoeg … hebt, dan durf je alles!
zelfvertrouwen
100
… bedankt voor het cadeau!
hartelijk
101
Niet fijn, niet aardig, onaangenaam = …
vervelend
102
Als je je goed gedraagt, dan ben je …
braaf
103
Als je … bent, dan krijg je straf.
stout
104
Bert is druk … … … met zijn vier kinderen. Zoveel werk!
druk in de weer
105
Je opwinden = …
je druk maken
106
Luid = …
hard
107
Ik heb … een brief geschreven, want ik had niet veel tijd. Maar daardoor staat nu ze vol fouten!
haastig
108
Eten met je mond open, dat is … !
onbeleefd
109
Ik heb … … een vaas op de grond laten vallen. Sorry!
per ongeluk
110
Ik ben … zoek … een goed boek om tijdens de vakantie te lezen.
op zoek naar
111
Het is verloren = het is …
kwijt
112
Het contact met iemand verliezen, bijvoorbeeld omdat je die persoon te weinig ziet = …
uit het oog verliezen
113
Het gedrag = …
de houding
114
Kunt u me een duidelijk … geven van de functie van een koning?
beeld
115
Optimistisch >
pessimistisch
116
Ik heb erg … ouders. Ik mag nooit uitgaan!
strenge
117
Beleefd >
brutaal
118
Wie denkt dat hij beter is dan de anderen, is …
arrogant
119
“Heb jij … voor talen?” - “Ja! Ik leer een taal heel vlotjes!”
aanleg
120
Een leugen >
de waarheid
121
Ik heb per ongeluk het foute boek gekocht! Dat was een ….
vergissing
122
Bert gedraagt zich … zijn vader.
zoals of als
123
Hij was zo zat waardoor hij niet meer … … was om te lopen.
in staat
124
Arme landen zijn … van andere landen.
afhankelijk
125
Joris bleef maar zeuren, tot zijn moeder uiteindelijk … .
toegaf
126
Proberen = …
trachten
127
Welk substantief kan je halen uit trachten en proberen?
poging
128
Iedereen … naar geluk.
streeft
129
De man … de juwelier met een mes.
bedreigde
130
Ontgoochelen = …
teleurstellen
131
Boos en zenuwachtig worden, zich ontzettend ergeren = …
zich opwinden
132
Accepteren = …
aanvaarden
133
Goedkeuren = …
goedvinden
134
Goedkeuren …
afkeuren
135
Joris vroeg wie hem kon helpen, maar hij kreeg geen ….
reactie
136
Toegeven dat je iets verkeerds gedaan hebt = …
bekennen
137
Deelnemen aan = … …
meedoen met/aan
138
Gert deed … … hij ziek was, want hij wilde niet naar school.
als of
139
Columbus heeft Amerika in 1492 … .
ontdekt
140
De kast is kapot. Morgen ga ik ze …
maken
141
Ik wil alles weten! Ik ben heel …
nieuwsgierig
142
Op … van onze lerares gaan we naar de cinema.
initiatief
143
“Weet je waar de bibliotheek is?” - Sorry, ik … het … … .
zou het niet weten