TW20 B1 Flashcards
1
Q
- de plaats = …
A
de plek
2
Q
- het … vanuit de woonkamer is prachtig! Je kan het park zien!
A
uitzicht
3
Q
- waar is de bakker die het meest dichtbij is? = waar is de … bakker?
A
dichtstbijzijnde
4
Q
- niet ver = dichtbij = …
A
nabij
5
Q
- de onderkant >< …
A
de bovenkant
6
Q
- Kunt u even uit de weg gaan? = kunt u even … gaan?
A
opzij
7
Q
- hoe ziet het huis er aan de binnenkant uit? = hoe ziet het huis er … uit?
A
vanbinnen
8
Q
- wie woont daar in de verte in dat huis? = wie woont … in dat huis?
A
ginds
9
Q
- we gaan apart op vakantie. = we gaan … op vakantie.
A
afzonderlijk
10
Q
- afgelopen woensdag = … woensdag
A
jongstleden
11
Q
- hoe heet de vorige president? = hoe heet de … president?
A
voormalige
12
Q
- moderne kunst, kunst van deze tijd = … kunst
A
hedendaagse
13
Q
- volgende week gaat het druk zijn. = … week gaat het druk zijn.
A
komende
14
Q
- dit is mijn … man. Ik ga met hem trouwen!
A
toekomstige
15
Q
- Vanaf nu ga ik meer sporten! = … ga ik meer sporten!
A
voortaan