TW14 B1 Flashcards

1
Q

Ik weeg net 70 kilo, ik weeg dus … 70 kilo

A

exact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Onderzoek volgens een bepaald systeem is … onderzoek

A

systematisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Actief zijn in = …

A

beoefenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De benadering = de …

A

aanpak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ik ben … voor dit wetenschappelijke onderzoek, er wordt iets op mij getest.

A

proefpersoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Deze regel zegt dat je dit wel en dit niet mag doen, het is een …

A

voorschrift

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Iemand die onderzoek doet = een …

A

onderzoeker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Het experiment = de …

A

proef

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

… onderzoek probeert antwoorden te vinden door experimenten uit te voeren.

A

Experimenteel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een groep mensen met een bepaalde taak = de …

A

werkgroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welk substantief kan je van “analyseren” maken?

A

de analyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

nagaan = …

A

checken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Als je 2 en 3 optelt, is de … 5.

A

uitkomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de tijden van AFWIJKEN?

A

week af, afgeweken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Iets anders dan normaal = een …

A

afwijking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

niet uitgebreid = …

A

kleinschalig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de tijden van METEN?

A

mat, gemeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welk substantief kan je maken van “meten”?

A

de meting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de norm = …

A

de standaard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de lezing = …

A

de presentatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Dit virus is een beetje anders dan het griepvirus, het is een … ervan.

A

variant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Een symbool of eigenschap met een bepaalde waarde die kan veranderen = …

A

de variabele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat nog niet in de praktijk bewezen is, is …

A

theoretisch

24
Q

Een idee dat je wil bewijzen is een …

A

hypothese

25
Q

Een duidelijk beeld van de situatie geven, is een … geven

A

overzicht

26
Q

De oorsprong van iets, is de …

A

bron

27
Q

Wat zijn de tijden van AANTONEN?

A

toonde aan, aangetoond

28
Q

Welk substantief kan je maken van “interpreteren”?

A

de interpretatie

29
Q

Iets wat uitgevonden is = een …

A

uitvinding

30
Q

iets wat ontdekt is = een …

A

ontdekking

31
Q

Wat zijn de tijden van TOEKENNEN?

A

kende toe, toegekend

32
Q

De deskundige is een …

A

expert

33
Q

Als je veel kennis hebt dan ben je heel …

A

geleerd

34
Q

Iemand die veel weet door studie is een …

A

geleerde

35
Q

Iemand die psychologie heeft gestudeerd is een ….

A

psycholoog

36
Q

Iemand die geschiedenis gestudeerd heeft is een …

A

historicus / historica

37
Q

De wetenschap die talen bestudeert is de …

A

taalkunde

38
Q

De wetenschap die literatuur bestudeert is de …

A

letterkunde

39
Q

De wetenschap van de levende wezens is de …

A

biologie

40
Q

natuurkunde of …

A

fysica

41
Q

Het kleinste deeltje van de mens, een plant of een dier is de …

A

cel

42
Q

het belangrijkste deel van iets is de …

A

kern

43
Q

Ik studeer …, ik wil zelf medicijnen leren maken.

A

farmacie

44
Q

de scheikunde = de …

A

chemie

45
Q

Alles wat met statistiek te maken heeft is …

A

statistisch

46
Q

Wat met wiskunde te maken heeft is …

A

wiskundig

47
Q

De wetenschap die getallen bestudeert is de …

A

wiskunde

48
Q

ingewikkeld = …

A

complex

49
Q

Wat werkt op elektricieit, werkt …

A

elektronisch

50
Q

Wat vanzelf gaat, gaat …

A

automatisch

51
Q

het apparaat = …

A

het toestel

52
Q

de handleiding = …

A

de gebruiksaanwijzing

53
Q

De plaats waar de verbindingen van de telefoon of de elektriciteit samenkomen = de …

A

centrale

54
Q

Een machine die drank verkoopt is een drank…

A

automaat

55
Q

Een auto heeft een … en daardoor kan hij rijden.

A

motor