TW18 B1 Flashcards

1
Q

het vervoer = …

A

het transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de tijden van VERVOEREN?

A

vervoerde, heeft vervoerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het vervoermiddel = …

A

het voertuig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een trein in een grote stad die vaak onder de grond rijdt = …

A

de metro

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het plaatsbewijs = …

A

het biljet / het ticket

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Mijn treinkaart is op. Ik moet even naar het … om een nieuwe te kopen.

A

loket

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

We reizen naar Amsterdam. Amsterdam is dus de … van onze reis.

A

bestemming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de prijs = …

A

het tarief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een kaart voor een periode van een jaar is een …

A

abonnement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een korte reis met de auto, met het paard = …

A

de rit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De plaats waar alle metro’s aankomen en vertrekken = …

A

het metrostation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Het tijdsschema voor bussen en metro’s = …

A

de dienstregeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De aansluiting = …

A

de verbinding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Onze trein heeft een uur … We zullen een koffie drinken tijdens het wachten.

A

vertraging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

direct = …

A

rechtstreeks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De luchthaven = …

A

het vliegveld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Iemand die een vliegtuig bestuurt = …

A

de piloot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

De mensen die op een vliegtuig of op een schip werken = …

A

de bemanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de tijden van INCHECKEN?

A

checkte in, heeft ingecheckt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

opstijgen >

A

landen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Ik kan niet meer op vakantie gaan. Ik zal de reis moeten …

A

annuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Soort vliegtuig met draaiende wieken bovenop = …

A

de helikopter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de baas op een klein schip = …

A

de schipper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

de lading = …

A

de vracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

laden >

A

lossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

drijven >

A

zinken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Met een fiets moet je …

A

trappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Een grote kist waar je dingen in kunt doen en ze zo kunt vervoeren = …

A

de container

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Als een schip zinkt naar de bodem van de zee, blijft er een … over.

A

wrak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Een auto waarmee je bestellingen rondbrengt = …

A

de bestelwagen

31
Q

De bestuurder = …

A

de automobilist

32
Q

Er staan langs de baan enkele jongens te … Ze proberen dus met ons mee te rijden.

A

liften

33
Q

het stoplicht = …

A

het verkeerslicht

34
Q

de file = …

A

de opstopping

35
Q

Wat zijn de tijden van VERTRAGEN?

A

vertraagde, heeft vertraagd

36
Q

verder rijden >

A

stilstaan

37
Q

Als we door de … rijden, valt het radiosignaal soms weg.

A

tunnel

38
Q

Cirkelvorming verkeersplein waar twee wegen elkaar kruisen = …

A

de rotonde

39
Q

Verkleinde schematische tekening van een stad = …

A

de plattegrond

40
Q

Wat zijn de tijden van AANDUIDEN?

A

duidde aan, heeft aangeduid

41
Q

Als het verkeer maar in één richting mag rijden, is dat …

A

eenrichtingsverkeer

42
Q

De plaats waar een weg buigt = …

A

de bocht

43
Q

gas geven >

A

remmen

44
Q

je gordel omdoen of je gordel …

A

vastmaken

45
Q

het ongeluk = …

A

het ongeval

46
Q

Wat zijn de tijden van BOTSEN?

A

botste, is gebotst

47
Q

Als het sneeuwt, moet je voorzichtig rijden, want dan kan de rijweg … zijn.

A

glad

48
Q

aanzetten >

A

afzetten

49
Q

Wat zijn de tijden van NAKIJKEN?

A

keek na, heeft nagekeken

50
Q

Een grote batterij = …

A

de accu

51
Q

Wat zijn de tijden van SLEPEN?

A

sleepte, heeft gesleept

52
Q

Een auto heeft 4 …

A

banden

53
Q

De parkeergarage = …

A

de parking/het parkeerterrein

54
Q

Wat zijn de tijden van INSLAAN?

A

sloeg in, is ingeslagen

55
Q

de baan = …

A

de rijstrook

56
Q

de afrit = …

A

de afslag

57
Q

Hé, heb je dat … niet gezien? Er stond op dat je maar 50km/h moogt rijden!

A

verkeersbord

58
Q

Wat zijn de tijden van VERMIJDEN?

A

vermeed, heeft vermeden

59
Q

De … is hier 120 kilometer per uur.

A

maximumsnelheid

60
Q

Een … moet oversteken op het zebrapad.

A

voetganger

61
Q

de stoep = …

A

het trottoir

62
Q

Een fietser moet op het … rijden

A

fietspad

63
Q

Wat zijn de tijden van VOORSORTEREN?

A

sorteerde voor, heeft voorgesorteerd

64
Q

Volgens de algemene wet geldt hier … van rechts

A

voorrang

65
Q

de weg = …

A

de route

66
Q

Je moet beide handen op je … houden als je rijdt.

A

stuur

67
Q

Het is belangrijk om steeds in je … te kijken zodat je al het verkeer achter je ook ziet.

A

achteruitkijkspiegel

68
Q

Er komt veel zwarte rook uit de … van die auto.

A

uitlaat

69
Q

Als je een kindje hebt, moet je hem plaatsen in een … in de auto.

A

kinderzitje

70
Q

Wat zijn de tijden van SCHAKELEN?

A

schakelde, heeft geschakeld

71
Q

de rem >

A

het gaspedaal

72
Q

Als je naar links wilt afslaan, moet je je … aanzetten.

A

richtingaanwijzer

73
Q

het teken = …

A

het signaal