TW17 A1 Flashcards
telefoneren = …
(op)bellen
Mama, de … gaat. Neem jij snel op?
telefoon
een telefoontje = …
een belletje
de mobiele telefoon = …
de gsm / het mobieltje
Zou ik jouw telefoon… mogen?
nummer
het bericht = …
het berichtje / de boodschap
De lijn is … , dus ik zal straks moeten terugbellen.
bezet / in gesprek
Wat zijn de tijden van SPREKEN?
sprak, gesproken
Als je een … begint met hem, ben je waarschijnlijk enkele uurtjes kwijt. Hij kan echt niet stoppen met babbelen.
gesprek
Voor … over telefoonnummers kun je in Nederland bellen naar 1888.
inlichtingen
Er lagen kaartjes, brieven en reclamefolders op tafel = De … lag op tafel.
post
De postzegels zijn op. Ik ga even naar het … om nieuwe te kopen.
postkantoor
Anne heeft een … geschreven aan Jonas. Ze heeft hem al haar gevoelens verteld.
liefdesbrief
Je … met een pen.
schrijft
Ik heb een postzegel op de … geplakt.
enveloppe