TW24 A2 Flashcards

1
Q

Wilt u het … als u niet kunt komen?

A

melden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Deze lijst … de namen van alle winnaars.

A

vermeldt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het is moeilijk om met kleine kinderen een gesprek te … .

A

voeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

over iets beginnen praten = iets … … …

A

ter sprake brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Dat mag niet! = Geen … … !

A

sprake van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

dat spreekt vanzelf = dat … voor …

A

(dat) spreekt (voor) zich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

tegen iemand beginnen spreken = iemand …

A

aanspreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

In de klas hebben we 3 thema’s … .

A

besproken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De buurvrouw komt elke dag langs om een … met mij te …

A

praatje (met mij te) maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Als … het … …, is deze broek veel te duur!

A

je (het) mij vraagt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Als je het niet weet, dan moet je de juf een vraag … .

A

stellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ik moet nog drie e-mails terugsturen = ik moet nog drie e-mails …

A

beantwoorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Met andere woorden, dat betekent = dat … …

A

wil zeggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

herhalen wat iemand zegt = iemand …

A

nazeggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Lucas kan heel goed spannende verhalen … .

A

vertellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe bedoel je? = … ?

A

Hoezo?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Je gaat scheiden? Echt waar? … je dat??

A

Meen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ik ga nu een liedje zingen en het is de … dat iedereen meezingt!

A

bedoeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Als je de taal niet goed spreekt, is het moelijk om je … te … .

A

uit (te) drukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welk substantief kan je vormen met het verbum uitdrukken?

A

de uitdrukking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Met dit gedicht geef ik … … mijn gevoelens.

A

uitdrukking aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Jan mag niet naar mijn feest komen. Ik heb hem niet … .

A

uitgenodigd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Als je weggaat, dan … je iedereen. Je zegt dan : ‘tot ziens’!

A

groet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

… , beste mensen. Ik ben blij jullie te zien!

A

Welkom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Je bent erg welkom =Je bent … … welkom.

A

van harte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Sandra moet … dat ze gelogen heeft. Dan is alles opgelost.

A

toegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

De jongens … gisteren dat ze de fiets hadden gestolen.

A

bekenden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Julie zegt dat Tom dik is. Dat is geen leuke … .

A

opmerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

zich excuseren = …

A

zich verontschuldigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welk substantief kan je vormen met het verbum zich excuseren?

A

het excuus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Lisa heeft goede argumenten en daarmee kan ze me altijd … !

A

overtuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Als je iets …, dan moet je dat zeker doen!

A

belooft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

heel hard roepen = …

A

schreeuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

heel zachtjes praten = …

A

fluisteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

gezellig praten = …

A

babbelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Hou op met … . Je krijgt geen nieuwe fiets!

A

zeuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

accepteren = …

A

aanvaarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Als je iets heel erg graag wilt, dan … je naar iets.

A

verlang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

De banken … voor valse eurobiljetten.

A

waarschuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

In het ziekenhuis mag je niet roken. Roken wordt niet … .

A

toegelaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wie kan dat woord van het Frans naar het Nederlands … ?

A

vertalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Iemand die vertaalt, is een …

A

vertaler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Iemand die onmiddellijk vertaalt wat iemand zegt, is een …

A

tolk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Haar … is Frans. Haar tweede taal is Nederlands.

A

moedertaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Julie heeft Jef voor leugenaar … . Ze is heel boos op hem.

A

uitgemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Het voorstel van de directeur … … dat iedereen harder moet werken.

A

houdt in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

hoi = …

A

hallo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

slaapwel = …

A

welterusten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Als je Joris ziet, wil je hem dan de … … van mij?

A

groeten doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

… in ons nieuwe huis!

A

Welkom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Ik heb mijn buurman toevallig gezien gisteren = Ik … mijn buurman gisteren toevallig ..

A

ben (…) tegengekomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

tegenkomen = ontmoeten = vinden = …

A

treffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Als je iemand voor de eerste keer ontmoet, dan … je … met die persoon.

A

maak (je) kennis (met)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Als je vertelt wie je bent en wat je doet, dan … je jezelf … .

A

stel (je jezelf) voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat is er aan de hand? = … … …?

A

Wat scheelt er

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

veel succes! = … … !

A

veel geluk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Als we geluk hebben, dan stopt het met regenen. = Met … … …, stopt het met regenen.

A

een beetje geluk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

De film ‘Titanic’ was een groot … . Iedereen wilde de film zien.

A

succes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

… … met je examen. Ik zal aan je denken!

A

Veel succes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

graag gedaan = … …

A

geen dank

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

erg bedankt = … bedankt

A

hartelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Als je iemand dankbaar bent, dan … je die persoon. Je zegt dan ‘danku’.

A

bedank

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Veel … op vakantie! Amuseer je!

A

plezier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Het was voor de grap. = Het was voor de …

A

lol / gein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Het doet me veel plezier om met jou te mogen spreken. = Het is me een … om met u te mogen spreken.

A

genoegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Ik wil graag dat je naar mijn feest komt. Daarom … ik jou … .

A

nodig (ik jou) uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Ik heb een … gekregen voor het feest van Joris. Joepie!

A

uitnodiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

uitkomen = …

A

passen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

oké = OK = …

A

in orde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Ik heb heel veel zin in de les = Ik … uit … de les

A

kijk (uit) naar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Tessa … een … over mijn nieuwe jas. Ze zei dat ze mijn jas heel mooi vond.

A

maakte (een) complimentje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

gelukwensen = …

A

feliciteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

gefeliciteerd! = …

A

proficiat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

De dag waarop je een jaar ouder wordt = je …

A

verjaardag

75
Q

gefeliciteerd met je verjaardag! = … …

A

gelukkige verjaardag!

76
Q

gezondheid! = … !

A

proost!

77
Q

… voorzichtig. Rij niet te hard op de autosnelweg.

A

Wees

78
Q

De leeraar moest beslissen wie gelijk had. = De leeraar moest … wie gelijk had.

A

uitmaken

79
Q

Het is niet erg als het regent, we gaan toch naar buiten! = het … niet … of het regent, we gaan toch naar buiten!

A

maakt (niet) uit (of)

80
Q

pardon = sorry = …

A

excuseer

81
Q

Ik ben boos omdat je niet gebeld hebt. = Ik … het je … dat je niet gebeld hebt.

A

neem (het je) kwalijk

82
Q

begrijpen = …

A

snappen

83
Q

Wat … je onder ‘een goede relatie’?

A

versta

84
Q

Welk verbum kan je vormen met het substantief herhaling?

A

herhalen

85
Q

Pardon? = Wat … … ?

A

zeg je

86
Q

Dat is waar = inderdaad = je hebt gelijk = … dat … !

A

Zeg (dat) wel

87
Q

Lotte … dat ze goed kan zingen, maar ik vind van niet. Ik heb haar al horen zingen en het was heel slecht!

A

beweert

88
Q

Als je de oefening niet begrijpt, dan zal ik hem nog eens … .

A

uitleggen

89
Q

Wil je hem eens … ? Hij heeft lang haar en blauwe ogen. Hij is klein en heel mooi!

A

beschrijven

90
Q

trouwens = …

A

overigens

91
Q

bovendien = …

A

daarnaast

92
Q

kennelijk = …

A

blijkbaar

93
Q

Ik moet nu gaan, ik heb … een afspraak.

A

namelijk

94
Q

Of we gaan wandelen? Dat … … van het weer!

A

hangt af

95
Q

jouw examen was heel slecht. Waar … dat … ? Ik had niet genoeg gestudeerd.

A

lag (dat) aan

96
Q

kom even hier. = kom … hier.

A

eens

97
Q

ach = …

A

och

98
Q

au! = … !

A

ai

99
Q

…! Wat stinkt het hier!

A

Bah

100
Q

cool = vet = …

A

gaaf

101
Q

… ! Je mag niet liegen!

A

Foei

102
Q

hoera! = … !

A

joepie

103
Q

in hemelsnaam = in …

A

godsnaam

104
Q

Of ik een ijsje wil? … en … !

A

Nou (en) of!

105
Q

Wat gaan we vandaag doen? …, dat zal ik je eens vertellen!

A

Nou / Wel

106
Q

nounou = amai = …

A

tjongejonge

107
Q

verdorie = …

A

verdomme

108
Q

vooruit! = …

A

komaan!

109
Q

de mening = het oordeel = het standpunt = …

A

de opvatting

110
Q

Je moet zeggen wat je denkt. = Je moet … je … … .

A

voor (je) mening uitkomen

111
Q

Hij zegt ‘ja’ en ik zeg ‘neen’. We … van mening.

A

verschillen

112
Q

Ik ben … van zijn talent. Ik weet zeker dat hij kampioen wordt!

A

overtuigd

113
Q

De docenten hebben Tom positief … . Hij heeft een 10/10 gekregen!

A

beoordeeld

114
Q

We moeten eerst … voordat we een beslissing nemen.

A

overleggen

115
Q

Welk substantief kan je vormen met het verbum overleggen?

A

het overleg

116
Q

We … ons eerste kindje in februari.

A

verwachten

117
Q

Als je zwanger bent, dan ben je … … .

A

in verwachting

118
Q

Men zegt dat Paul een vriend heeft. = Naar … … heeft Paul een vriend.

A

het schijnt

119
Q

Wat mij … kunnen we gaan. Ik wil niet blijven.

A

betreft

120
Q

… mode ben ik niet zo modern. Ik draag altijd oude kleren.

A

Qua

121
Q

in wezen = in …

A

feite

122
Q

eigenlijk = …

A

feitelijk

123
Q

Bij de sollicitatie was talenkennis een belangrijke …

A

factor

124
Q

vooral = voornamelijk = …

A

hoofdzakelijk

125
Q

Vooral de kinderen waren blij. = Met … de kinderen waren blij.

A

(Met) name

126
Q

Harry is te jong om te trouwen, vind ik. Hij is … nog maar achttien jaar oud!

A

tenslotte

127
Q

Ik, rijk? Was … … …!

A

dat maar waar

128
Q

dat is waar = inderdaad = dat …

A

klopt

129
Q

Je zegt de waarheid = je … …

A

hebt gelijk

130
Q

helemaal niet = … niet.

A

totaal

131
Q

Ik blijf … lang … studeren. Ik wil nog niet gaan werken!

A

zo (lang) mogelijk

132
Q

Als het kan, dan zou ik je willen spreken. = … … zou ik je willen spreken.

A

Indien mogelijk

133
Q

Je gelooft niet hoeveel hij kan eten! = je … het niet voor … hoeveel hij kan eten!

A

houdt (het niet voor) mogelijk

134
Q

mogelijk >

A

onmogelijk

135
Q

precies = …

A

exact

136
Q

Denk … dat je straks een afspraak hebt.

A

erom / eraan

137
Q

absoluut = stellig = …

A

beslist

138
Q

Jij wil zeker een kopje koffie. = Jij wil … een kopje koffie.

A

vast

139
Q

heel zeker = … en …

A

vast en zeker

140
Q

zonder twijfel, zeker = …

A

ongetwijfeld

141
Q

Joris heeft lang …, maar nu heeft hij een beslissing genomen.

A

getwijfeld

142
Q

de tegenstander >

A

de voorstander

143
Q

Het examen was slecht, vond ik. = Het examen … …, vond ik.

A

viel tegen

144
Q

Dit huis is … wel mooi, maar … is het heel klein.

A

enerzijds (…) anderzijds (…)

145
Q

Kris wil nog niet trouwen, en zijn vriendin ook niet. = Kris wil nog niet trouwen, en zijn vriendin … .

A

evenmin

146
Q

Iets als dat heb ik nog nooit gezien! = … heb ik nog nooit gezien!

A

Zoiets

147
Q

wat jammer = wat …

A

zonde

148
Q

helaas = … …

A

jammer genoeg

149
Q

niet fijn = niet leuk = niet aangenaam = …

A

vervelend

150
Q

We hebben … : we hebben de trein gemist.

A

pech

151
Q

Ik dacht dat je naar mijn feestje zou komen, maar je was er niet. Wat een …

A

teleurstelling

152
Q

Ik ben … in het donker!

A

bang

153
Q

waarschijnlijk = …

A

vermoedelijk

154
Q

Het hangt er vanaf of het … dan … regent.

A

al (dan) niet

155
Q

geweldig = …

A

fantastisch

156
Q

prachtig = …

A

schitterend

157
Q

Ze kan ontzettend goed dansen = Ze kan … goed dansen.

A

hartstikke

158
Q

Dat is verboden, dat is niet toegestaan. = Dat … … .

A

(Dat) mag niet

159
Q

Jan mag niet roken van zijn ouders. = Zijn ouders … hem te roken.

A

verbieden

160
Q

Roken tijdens de les is …

A

verboden

161
Q

beletten = …

A

verhinderen

162
Q

Sonja … gisteren haar nieuwe schoenen zien.

A

liet

163
Q

Zonder … van de leerkracht mag je niet naar het toilet.

A

toestemming

164
Q

In vele landen is er een grote … aan drinkwater en voedsel.

A

behoefte

165
Q

Dat moet op deze manier. = Dat … …

A

hoort zo

166
Q

De leerkracht heeft ons een … gedaan: als we goed meewerken, krijgen we een koekje.

A

voorstel

167
Q

Volgens mij = Als … het … …

A

(Als) je (het) mij vraagt

168
Q

Als ik … …, dan zou ik meer studeren!

A

jou was

169
Q

het advies = …

A

de raad

170
Q

Als ik iets niet weet tijdens de test, dan geeft de leerkracht mij een …

A

tip

171
Q

spreektaal >

A

schrijftaal

172
Q

AN = … …

A

Algemeen Nederlands

173
Q

In de volgorde van het alfabet = …

A

alfabetisch

174
Q

Welk substantief kan je vormen met het verbum betekenen?

A

de betekenis

175
Q

het vocabulaire = …

A

de woordenschat

176
Q

de kleine letter >

A

de hoofdletter

177
Q

Kan je je naam even … ? -> Oké! E-L-I-N-E.

A

spellen

178
Q

Welk substantief kan je vormen met het verbum uitspreken?

A

de uitspraak

179
Q

In Antwerpen spreken ze niet altijd Algemeen Nederlands, maar vaak een …

A

dialect

180
Q

de nadruk = …

A

het accent

181
Q

m.a.w. = met … …

A

(met) andere woorden

182
Q

het enkelvoud >

A

het meervoud

183
Q

regelmatig >

A

onregelmatig

184
Q

formeel >

A

informeel