TW22 A1 Flashcards
1
Q
weinig >
A
veel
2
Q
minder >
A
meer
3
Q
Er zijn twee tomaten over = Er zijn … twee tomaten.
A
nog
4
Q
… studenten zitten er in de klas? - 12.
A
Hoeveel
5
Q
een aantal mensen of dingen = …
A
een groep
6
Q
Een aantal dingen die samen zitten in een verpakking = …
A
het pak
7
Q
Mag ik ook een … taart?
A
stuk / stukje
8
Q
elk = …
A
ieder
9
Q
50% = …
A
de helft
10
Q
wat overblijft = …
A
de rest
11
Q
iedereen = …
A
allemaal
12
Q
allebei = …
A
beide(n)
13
Q
meerdere >
A
enkele
14
Q
Iets wat anders is, is …
A
verschillend
15
Q
een … schoenen
A
paar