TW22 A1 Flashcards
weinig >
veel
minder >
meer
Er zijn twee tomaten over = Er zijn … twee tomaten.
nog
… studenten zitten er in de klas? - 12.
Hoeveel
een aantal mensen of dingen = …
een groep
Een aantal dingen die samen zitten in een verpakking = …
het pak
Mag ik ook een … taart?
stuk / stukje
elk = …
ieder
50% = …
de helft
wat overblijft = …
de rest
iedereen = …
allemaal
allebei = …
beide(n)
meerdere >
enkele
Iets wat anders is, is …
verschillend
een … schoenen
paar
de keer = …
de maal / het maal
iets = …
wat
alles >
geen
niets = …
niks
Oh nee! Heel de snoepkast is leeg! De snoepjes zijn allemaal … .
op
Wat zijn de tijden van TELLEN?
telde, heeft geteld
circa = …
ongeveer
bijna = …
haast / vrijwel / zowat
6 is een cijfer, maar ook een …
nummer