TW22 A1 Flashcards

1
Q

weinig >

A

veel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

minder >

A

meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Er zijn twee tomaten over = Er zijn … twee tomaten.

A

nog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

… studenten zitten er in de klas? - 12.

A

Hoeveel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een aantal mensen of dingen = …

A

een groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een aantal dingen die samen zitten in een verpakking = …

A

het pak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Mag ik ook een … taart?

A

stuk / stukje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

elk = …

A

ieder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

50% = …

A

de helft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat overblijft = …

A

de rest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

iedereen = …

A

allemaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

allebei = …

A

beide(n)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

meerdere >

A

enkele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Iets wat anders is, is …

A

verschillend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een … schoenen

A

paar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de keer = …

A

de maal / het maal

17
Q

iets = …

A

wat

18
Q

alles >

A

geen

19
Q

niets = …

A

niks

20
Q

Oh nee! Heel de snoepkast is leeg! De snoepjes zijn allemaal … .

A

op

21
Q

Wat zijn de tijden van TELLEN?

A

telde, heeft geteld

22
Q

circa = …

A

ongeveer

23
Q

bijna = …

A

haast / vrijwel / zowat

24
Q

6 is een cijfer, maar ook een …

A

nummer

25
Q

tel van 1 tot 15 = …

A

één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien, elf, twaalf, dertien, veertien, vijftien

26
Q

tel de tientallen = …

A

twintig, dertig, veertig, vijftig, zestig, zeventig, tachtig, negentig

27
Q

100 = …

A

honderd

28
Q

1000 = …

A

duizend

29
Q

1 000 000 = …

A

een miljoen

30
Q

1 000 000 000 = …

A

een miljard

31
Q

Ik ben 1,70 … groot.

A

meter (m)

32
Q

1000 m = …

A

een kilometer

33
Q

Een … cola (1l)

A

liter

34
Q

het volume = …

A

de inhoud