TW6 A1 Flashcards
1
Q
- we gaan ons eigen huis …
A
bouwen
2
Q
- zwarte piet loopt op het …
A
dak
3
Q
- als het regent, moet je het … dichtdoen.
A
raam
4
Q
- het kantoor is op de vijfde …
A
verdieping
5
Q
- als je naar boven wil gaan, dan moet je de … nemen.
A
trap
6
Q
- als ik geen trap wil nemen, dan neem ik de …
A
lift
7
Q
- de ingang >
A
de uitgang
8
Q
- De plaats waar je woont, dat is je …
A
woning
9
Q
- laag >
A
hoog
10
Q
- In een huis zet je de auto in de …
A
garage
11
Q
- De kinderen spelen in de … naast het huis.
A
tuin
12
Q
- het appartement = …
A
de flat
13
Q
- Vandaag ga ik niet naar school, ik blijf …
A
thuis
14
Q
- verkopen >
A
kopen
15
Q
De huur = de …
A
huurprijs
16
Q
- gesloten = …
A
dicht
17
Q
- als je een deur dicht doet, dan … je de deur.
A
sluit
18
Q
- sluiten >
A
openen
19
Q
- dicht = …
A
gesloten
20
Q
- in een huis kijk je televisie in de …
A
woonkamer
21
Q
- in een huis slaap je in de …
A
slaapkamer
22
Q
- in een huis kook je in de …
A
keuken
23
Q
- in een huis poets je je tanden in de …
A
badkamer
24
Q
- het toilet = …
A
de wc
25
25. boven >
beneden
26
26. je slaapt in een …
bed
27
27. je eet en drinkt aan …
tafel
28
28. rond de tafel staan 4 …
stoelen
29
29. de boeken staan in de …
kast
30
30. ik kan niet lezen. Het is te donker. Er is te weinig …
licht
31
31. als je licht wil, dan moet je de … aandoen.
lamp
32
32. een apparaat waarop je ziet hoe laat het is = …
klok
33
33. Assepoester kon heel goed …
schoonmaken
34
34. met water schoonmaken = …
wassen
35
35. de borden, de glazen schoonmaken met water = …
afwassen
36
36. niet schoon =…
vuil
37
37. … gooi je in de vuilnisbak.
afval
38
38. wat niet meer functioneert, is …
kapot
39
39. Als iets kapot is, dan moet je dat …
maken