TW23 A1 Flashcards

1
Q

Monopoly is een … geldspel.

A

soort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Op school leren we lezen, schrijven, spreken, … .

A

enzovoort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Als je je wil inschrijven, dan moet je je naam op de … zetten.

A

lijst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het is … dat je optimistisch bent in het leven.

A

belangrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het … tussen jou en je zus?

A

verschil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

minimaal >

A

maximaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Je moet ten … 2 uur per dag leren!

A

minste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

… jij een eigen auto?

A

Heb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Woon je nog bij je familie of heb je al een … huis?

A

eigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Dat boek is … mij, ik heb het gekregen.

A

van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

… was je gisteren niet op school? … ik ziek was.

A

Waarom (…) Omdat (…)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De sneeuw was de … van het accident.

A

oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

… een ongeluk kan hij niet meer werken.

A

Wegens / Door

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

… het regende, moesten we stoppen met tennissen.

A

Omdat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoofdpijn is vaak het … van stress.

A

gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Als je niet goed studeert, dan heeft dat slechte … . Dan heb je een slecht resultaat!

A

consequenties / gevolgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarom is ze verdrietig? = Wat is de … van haar verdriet?

A

reden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Jessie is ziek en … kan ze niet naar school komen.

A

daarom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Ik studeer altijd met mijn vrienden. We zitten dan … aan tafel.

A

samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Ik ga … mijn ouders op vakantie want ik wil niet alleen gaan.

A

met

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Ik wil geen suiker in mijn koffie. Ik drink koffie … suiker.

A

zonder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Ik heb de documenten … de fax ontvangen.

A

via

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is er … ? Ben je gevallen?

A

gebeurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Ik heb de krant niet helemaal gelezen. Ik heb slechts een … gelezen.

A

deel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Ik … het paswoord van mijn computer elke maand.
verander
26
Het … van mijn test is 10/10!
resultaat
27
de toestand = …
de situatie
28
Die muts en die sjaal … bij elkaar.
horen
29
Wil je koffie … thee?
of
30
Is dat … ? Ik geloof dat niet!
zo
31
Onze nieuwe leerkracht is heel … dan de vorige! Hij is veel liever!
anders
32
Wij hebben heel … karakters. Hij is heel optimisitsch en ik ben heel pessimistisch!
verschillende
33
Ik heb ... broek gekocht als die van jou, ik vind het een mooie broek.
dezelfde
34
oud >
jong
35
groot >
klein
36
kort >
lang
37
laag >
hoog
38
slecht >
goed
39
Het zijn groenten van goede … , daarom zijn ze ook wat duurder.
kwaliteit
40
ideaal = …
perfect
41
veilig >
gevaarlijk
42
moeilijk >
(ge)makkelijk
43
hard >
zacht
44
licht >
zwaar
45
vol >
leeg
46
Stromae is een … zanger. Iedereen kent hem!
bekende
47
Na de film is Julie … naar huis gegaan. Ze was heel moe.
direct
48
voldoende = …
genoeg
49
Een dokter moet zijn werk heel … doen, hij mag geen fouten maken.
precies
50
Elke automobilist moet de … regels kennen van het verkeer.
algemene
51
Je kunt hier … cash betalen. Met de kredietkaart is het niet mogelijk.
enkel
52
Vul het formulier … in. Alles moet correct zijn!
juist
53
Een mojito heeft een … smaak. Je herkent het direct!
typische
54
normaal >
vreemd / abnormaal
55
vreemd >
normaal
56
speciaal = …
bijzonder
57
Ik ben het … om vroeg op te staan, want ik doe het elke dag.
gewoon
58
vreselijk = …
verschrikkelijk
59
Je vloekt elke dag. Dat is echt … !
erg
60
heel = … = erg
zeer
61
prettig = …
fijn
62
We hebben een … tijd met hem gehad. Het was heel leuk!
plezierige / geweldige
63
schitterend = …
prachtig
64
Het is … dat hij boos is. Hij lacht niet!
duidelijk
65
Wiskunde is heel … . Ik vind de opdrachten altijd heel moeilijk.
ingewikkeld
66
Weet je … oud hij is? -Hij is 27 jaar oud.
hoe
67
Alice heeft het probleem op een slimme … opgelost!
manier
68
Het is zomer, maar … is het koud!
toch
69
… als ik genoeg heb geslapen, ben ik 's morgens nog heel moe!
Zelfs
70
meestal = …
gewoonlijk
71
tamelijk = …
nogal
72
Als het sneeuwt, zijn de straten … wit!
helemaal
73
Mijn zus ziet er heel normaal uit. = mijn zus ziet er heel … uit.
gewoon
74
Deze trui is niet duur. Ze kost … 1 euro!
slechts
75
enkel = …
alleen