TW10 A1 Flashcards

1
Q

Dit is heel …, ik wil er meer over weten.

A

interessant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ik ga met vrienden naar het …, we gaan samen iets drinken.

A

café

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ik zit bij een tennis… want ik tennis graag.

A

club

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Op de radio hoor je … spelen.

A

muziek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De zanger zingt een …

A

lied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ik … een liedje.

A

zing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Als ik beweeg op muziek dan … ik.

A

dans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een rond ding waarmee je kan spelen is een …

A

bal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

iets leuks of goeds dat toevallig gebeurt = …

A

het geluk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

van plaats of houding veranderen = …

A

bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

tennis, voetbal, basketbal zijn drie verschillende …

A

sporten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Als je niet vals speelt dan speel je …

A

eerlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Als je een wedstrijd wint dan krijg je een …

A

prijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de tijden van VERDIENEN?

A

verdiende, heeft verdiend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Op de eerste … staat Joke en haar paard Diablo!

A

plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de beste zijn of de meeste punten behalen = … (verbum)

A

winnen

17
Q

niet winnen = …

A

verliezen

18
Q

Een spel tussen 2 ploegen is een …

A

wedstrijd

19
Q

de plaats waar een sport wordt beoefend = …

A

het terrein

20
Q

de periode van het jaar waarin de sport beoefend wordt = …

A

het seizoen

21
Q

Wat zijn de tijden van GOOIEN?

A

gooide, heeft gegooid

22
Q

Een taal moet je veel … om ze goed te spreken.

A

oefenen

23
Q

Wat zijn de tijden van ZWEMMEN?

A

zwom, heeft gezwommen

24
Q

een sport met twee ploegen, twee goals en een bal = …

A

het voetbal

25
Q

Het bewijs dat je ergens binnen mag omdat je betaald hebt = …

A

het toegangskaartje

26
Q

de keer dat een toneelstuk gespeeld wordt = …

A

de voorstelling

27
Q

een voorstelling maken of brengen = … (verbum)

A

spelen

28
Q

de televisie = …

A

de tv

29
Q

The voice of Belgique is een … op tv

A

progamma

30
Q

In de bioscoop kun je veel … zien.

A

films

31
Q

de cinema = …

A

de bioscoop

32
Q

Ik geef voor mijn verjaardag een …

A

feest

33
Q

Je bent … op de datum van je geboortedag

A

jarig

34
Q

Voor je verjaardag stuur ik je een leuke …

A

kaart

35
Q

Met kerstmis krijg ik veel …

A

cadeaus

36
Q

In de zomer heb ik …, dan hoef ik niet naar school.

A

vakantie