TW6 B1 Flashcards
1
Q
- de bouw = de …
A
constructie
2
Q
- een steen waarmee je een huis kan bouwen = de …
A
baksteen
3
Q
- een grote, ronde steen = de …
A
kei
4
Q
- in de badkamer liggen er blauwe … in de grond.
A
tegels
5
Q
- welk substantief herken je nog in het substantief architect?
A
de architectuur
6
Q
- we zoeken een … die een zwembad kan bouwen in onze tuin.
A
aannemer
7
Q
- we gaan … : we willen een grote, nieuwe keuken!
A
verbouwen
8
Q
- nu alle ramen en deuren geschilderd zijn, is het huis weer …!
A
opgeknapt
9
Q
- vernieuwen = …
A
renovere
10
Q
- slopen = …
A
afbreken
11
Q
- tijdens de oorlog zijn vele gebouwen … .
A
ingestort
12
Q
- niet verzorgen of niet goed verzorgen = …
A
verwaarlozen
13
Q
- ik moet een gat in de muur … om dat schilderij op te hangen.
A
boren
14
Q
- met een … kan je verven.
A
kwast of verfborstel
15
Q
- de begane grond = de …
A
benedenverdieping
16
Q
- we gaan vanavond naar de disco. De … is gratis!
A
toegang
17
Q
- is het gebouw ook … voor mensen met een rolstoel?
A
toegankelijk
18
Q
- de hek = de schutting = de …
A
omheining
19
Q
- een huisje in de tuin = het …
A
tuinhuisje
20
Q
- een villa is een … huis, omdat er geen andere huizen tegen staan.
A
vrijstaand
21
Q
- de benedenwoning = het …
A
benedenhuis
22
Q
- de bovenwoning = het …
A
bovenhuis
23
Q
- een huis dat tegen een ander huis staat = het …
A
rijtjeshuis
24
Q
- een woning op het water = de …
A
woonboot
25
Q
- buiten je huis = …
A
buitenshuis
26
Q
- geld dat je van de overheid krijgt om je huur te helpen betalen = de …
A
huursubsidie
27
Q
- welk substantief kan je vormen met het verbum verhuizen?
A
de verhuizing
28
Q
- als er wordt …, dan hoor je ‘ding dong’.
A
aangebeld
29
Q
- hang je jas aan de …
A
kapstok
30
Q
- de kapstok is een …
A
haak
31
Q
- een mooie kamer waar je gasten ontvangt. = het
A
salon